Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
Het hof heeft vastgesteld dat de demonstratie een vreedzaam en beperkt karakter had, waarbij niemand is gehinderd bij het in- of uitgaan van het gebouw en geen schade is toegebracht of andere hinder is veroorzaakt. Het hof heeft verder geoordeeld dat een “inperking van het demonstratierecht tot een absoluut minimum” beperkt moet blijven en dat – gelet op het vreedzame en beperkte karakter van de demonstratie – de politie en het openbaar ministerie hadden kunnen volstaan met minder verstrekkende maatregelen dan de aanhouding van de verdachte, het overbrengen van de verdachte naar het politiebureau, het daar gedurende meerdere uren ophouden voor verhoor en het strafrechtelijk vervolgen van de verdachte. Het hof heeft zo kennelijk tot uitdrukking gebracht dat het had volstaan om de verdachte – nadat deze had geweigerd om op vordering van een medewerker van ING het gebouw te verlaten – aan te houden, eventueel gevolgd door een korte periode van vrijheidsontneming, en dat een verdergaand strafrechtelijk optreden, zoals dat in deze zaak plaatsvond, een beperking van het recht op vrijheid van vreedzame vergadering heeft opgeleverd, die verder is gegaan dan noodzakelijk was. Daarmee is niet verenigbaar dat het hof het verweer van de verdediging heeft verworpen dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege onverenigbaarheid van de strafvervolging met artikel 10 en 11 EVRM.
Ook anderszins blijkt uit de overwegingen van het hof niet van zo’n wezenlijke aantasting van het genot van “private property” als bedoeld in overweging 2.3.6 dat een verdergaand strafrechtelijk optreden toch was geboden. In dat opzicht verschilt deze zaak van het feitencomplex dat ten grondslag lag aan HR 19 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1742, waarin privé-eigendom (tijdelijk) onbruikbaar werd gemaakt en door het optreden van de demonstranten een gevaarlijke situatie voor derden werd gecreëerd.
3.Beslissing
30 september 2025.