Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 juli 2023. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, opgelegd aan belanghebbende, en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente. De Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) zijn als partijen betrokken in deze procedure. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Belanghebbende heeft daarnaast verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn met niet meer dan zes maanden, en heeft belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toegekend van € 500. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, maar heeft de Staat veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade en de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 227 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.