ECLI:NL:HR:2025:1390

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
23/02310
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vergoeding kosten taxatierapport in bestuursrechtelijke belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 mei 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld. De Rechtbank had een beschikking gegeven op basis van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 opgelegd aan belanghebbende.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Oosters, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2025:1251) dat op dezelfde dag is uitgesproken. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend voor zover het Hof geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten van het taxatierapport. De kosten zijn vastgesteld op € 128,26.

Daarnaast heeft de Hoge Raad het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat belanghebbende heeft betaald voor de behandeling van het beroep in cassatie, ter hoogte van € 136. Ook zijn de proceskosten voor de rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/02310
Datum26 september 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING OOST-BRABANT
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 mei 2023, nr. 21/01288 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. SHE 20/3044) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Oosters, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van het middel

Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 23/02309, ECLI:NL:HR:2025:1251.

3.Proceskosten

Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat voornoemde zaak met nummer 23/02309 met deze zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover daarin aan belanghebbende geen vergoeding is toegekend van de kosten van het taxatierapport,
- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Geldrop-Mierlo tot vergoeding van deze kosten, vastgesteld op € 128,26,
- draagt het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136, en
- veroordeelt het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 3.628, oftewel € 1.814, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, M.T. Boerlage, A.E.H. van der Voort Maarschalk en F.G.F. Peters in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2025.