Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
26 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een machtiging tot opname en verblijf van betrokkene in een accommodatie op basis van artikel 24 lid 4 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Betrokkene, die lijdt aan een chronisch-recidiverende alcoholverslaving en andere psychische problemen, had eerder een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank Gelderland had op 9 juli 2024 een machtiging verleend voor een opname van zes maanden, maar het verzoek om een second opinion werd afgewezen. De advocaat van betrokkene stelde beroep in cassatie in, waarbij de Advocaat-Generaal adviseerde tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing naar de rechtbank.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat er sprake was van een psychische stoornis in de zin van de Wvggz, die de toepassing van de Wzd rechtvaardigde. De rechtbank had enkel cognitieve problemen en een alcoholverslaving vastgesteld, maar niet aangetoond dat deze problemen zodanig ernstig waren dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kon worden toegerekend. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de psychische toestand van betrokkene en de relevantie van een second opinion in dergelijke zaken. De Hoge Raad bevestigde dat de combinatie van psychische en cognitieve problemen moet worden vastgesteld om een rechterlijke machtiging te verlenen.