ECLI:NL:HR:2025:1359
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van erfgenaam tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake onroerende zaakbelasting
In deze zaak heeft de erfgenaam van [A] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 augustus 2023, nr. 22/02281. Dit hoger beroep volgde op een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 21/2729) die betrekking had op een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerende zaakbelasting van de gemeente Wormerland voor het jaar 2021. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist was voor de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en is openbaar uitgesproken op 19 september 2025.