ECLI:NL:HR:2025:1315

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
23/04099
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep inzake inbeslaggenomen camper onder derde partij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2025 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van klaagster GMBH, gevestigd te [vestigingsplaats]. Het beroep was ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 24 oktober 2022, waarin het klaagschrift van de klaagster, dat strekte tot teruggave van een inbeslaggenomen camper, ongegrond was verklaard. De camper was in beslag genomen onder een derde partij, en de rechtbank had geoordeeld dat de klaagster geen recht had op teruggave.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het inbeslaggenomen voorwerp inmiddels is teruggegeven aan de beslagene, waardoor het beslag is beëindigd. Dit betekent dat de Hoge Raad het cassatieberoep van de klaagster niet in behandeling kan nemen, aangezien er geen belang meer is bij de beoordeling van het beroep. De Hoge Raad wijst er tevens op dat in deze zaak verschillende partijen afzonderlijk klaagschriften hebben ingediend die betrekking hebben op hetzelfde inbeslaggenomen voorwerp. Voor een efficiënte afhandeling van dergelijke zaken is het aan te bevelen dat de rechter bevordert dat deze klaagschriften gezamenlijk worden behandeld.

De Hoge Raad verklaart het beroep van de klaagster niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in het strafrecht en de noodzaak om te zorgen voor een doelmatige rechtsgang.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMERe
Nummer23/04099 B
Datum23 september 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 24 oktober 2022, nummer RK 22/013568, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] GMBH,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft de advocaat D. Duijvelshoff bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Het gaat in deze zaak om de inbeslagneming onder een ander dan de klaagster van een camper. De rechtbank heeft het klaagschrift van de klaagster dat strekt tot teruggave aan haar van het inbeslaggenomen voorwerp ongegrond verklaard.
2.2
Uit de door de griffie van de Hoge Raad ingewonnen inlichtingen blijkt dat het inbeslaggenomen voorwerp is teruggegeven aan de beslagene.
2.3
Artikel 134 lid 2, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering luidt:
“Het beslag wordt beëindigd doordat hetzij
a. het inbeslaggenomen voorwerp wordt teruggegeven, dan wel de waarde daarvan wordt uitbetaald”.
2.4
Hieruit volgt dat het beslag inmiddels is beëindigd. Daarom zal de Hoge Raad het cassatieberoep van de klaagster niet in behandeling nemen.
2.5
Opmerking verdient nog het volgende. Het gaat in dit geval om een zaak waarin door verschillende partijen afzonderlijk klaagschriften zijn ingediend die betrekking hebben op hetzelfde inbeslaggenomen voorwerp. Voor een evenwichtige en doelmatige afdoening van zulke zaken verdient het aanbeveling dat de rechter – wanneer dat redelijkerwijs mogelijk is – bevordert dat dergelijke klaagschriften gevoegd worden behandeld en vervolgens in één beschikking worden beoordeeld, zodat een daartegen gericht beroep ook de beslissing kan betreffen ten aanzien van de andere klager. (Vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8757, rechtsoverweging 2.4.)

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren F. Posthumus en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 september 2025.