In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser 1] , [eiser 2] en [verweerder] zijn broers. Hun ouders (hierna ook: de vader respectievelijk de moeder) waren in gemeenschap van goederen gehuwd.
(ii) De vader en [verweerder] zijn in 1989 een maatschap aangegaan met als doel het uitoefenen van een akkerbouwbedrijf. De vader heeft in de maatschap ingebracht het door hem uitgeoefende akkerbouwbedrijf en het gebruik en genot van het onroerend goed (o.a. percelen landbouwgrond) en van de pachtrechten die hij destijds had. In 1998 en 2004 hebben de vader en [verweerder] de maatschapsovereenkomst op onderdelen gewijzigd en de inbreng in gebruik en genot van de bedrijfsgebouwen en landerijen vervangen door een pachtovereenkomst.
(iii) Op 1 mei 2010 is de maatschap ontbonden. [verweerder] heeft het bedrijf voortgezet. Bij notariële akte van 30 december 2010 hebben de vader en [verweerder] alle activa van de maatschap aan [verweerder] toegedeeld onder de verplichting alle schulden van de maatschap over te nemen. Verder heeft de vader in die akte alle registergoederen behorend tot het akkerbouwbedrijf (het erfperceel met opstallen, de woning en percelen cultuurgrond en landbouwgrond) aan [verweerder] verkocht en overgedragen. De vader heeft ook de aandelen Avebe, het bietenquotum en de toeslagrechten aan [verweerder] verkocht en overgedragen. De overnamesom die [verweerder] aan de vader moest betalen voor deze toedeling en koop was € 1.490.387,--; de koopsom voor de woning was € 215.000,--. [verweerder] moest dus in totaal € 1.705.387,-- aan de vader betalen.
(iv) Bij de hiervoor onder (iii) genoemde akte heeft de vader om niet afstand gedaan van zijn recht op betaling van € 1.490.387,-- en van € 100.000,-- van de koopsom van de woning. De verplichting van [verweerder] om het resterende deel van € 115.000,-- van de koopsom van de woning te betalen, is omgezet in een schuld uit geldlening. Deze schuld is bij schenkingsverklaring van 5 januari 2011 kwijtgescholden.
(v) De moeder is in 2013 overleden. Zij heeft in haar testament [verweerder] onterfd, de vader en [eiser 1] en [eiser 2] tot erfgenamen benoemd en de wettelijke verdeling van art. 4:13 BW van toepassing verklaard.
(vi) De vader is in 2014 overleden. Hij heeft in zijn testament [verweerder] onterfd en [eiser 1] en [eiser 2] als zijn enige erfgenamen achtergelaten.
(vii) Na het overlijden van de vader hebben [eiser 1] en [eiser 2] zijn nalatenschap afgewikkeld. Het saldo van de nalatenschap bedroeg € 99.207,--. [eiser 1] en [eiser 2] hebben als erfgenamen van de vader ieder een bedrag van € 49.603,50 ontvangen.
(viii) [verweerder] heeft afstand gedaan van zijn aanspraak op de legitieme portie inzake de nalatenschappen van de moeder en de vader. [eiser 1] en [eiser 2] hebben tijdig aanspraak gemaakt op de legitieme portie in de nalatenschap van de vader.