Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
24 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] B.V. tegen de gezamenlijke verweerders, wonende in België. De zaak betreft een geschil over internationale bevoegdheid en bestuurdersaansprakelijkheid. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat [eiseres] in eerste instantie niet in het gelijk is gesteld. De advocaat van de verweerders heeft een verweerschrift ingediend, en de Advocaat-Generaal P. Vlas heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom de klachten niet gegrond zijn, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.