In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor het meermalen in bezit hebben van kinderporno, wat een gewoonte was geworden. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee belangrijke punten: de strafvermindering als gevolg van een vormverzuim en de toelaatbaarheid van een toezichtsopdracht aan de reclassering. De verdachte had in cassatie aangevoerd dat het hof niet duidelijk had gemaakt in hoeverre de straf was verminderd vanwege het geconstateerde vormverzuim. De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde, omdat het hof niet expliciet had aangegeven in welke mate de straf was verminderd. Dit was van belang, omdat de opgelegde straf niet in verhouding stond tot de eis van de officier van justitie in hoger beroep. Daarnaast werd de toezichtsopdracht aan de reclassering beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat deze opdracht voldeed aan de eisen die eerder waren gesteld in een andere uitspraak, waarbij de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zoveel mogelijk moest worden geëerbiedigd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.