ECLI:NL:HR:2025:119

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
22/03000
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bijzondere voorwaarden bij veroordeling voor bezit en vervaardiging van kinderporno

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor het bezit en vervaardigen van kinderporno, gepleegd in de periode van 1 januari 2017 tot en met 14 juni 2018. Het hof had bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder de verplichting voor de verdachte om medewerking te verlenen aan steekproefsgewijs laten controleren van zijn digitale gegevensdragers. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de opgelegde bijzondere voorwaarde niet voldeed aan de wettelijke eisen. De voorwaarden moesten voldoende duidelijk zijn en mochten geen onnodige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en concludeerde dat de bijzondere voorwaarde in strijd was met de wet, omdat niet duidelijk was op welke manier de controles van de gegevensdragers uitgevoerd mochten worden en welke functionarissen daarbij betrokken mochten zijn. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en proportionele voorwaarden bij het opleggen van bijzondere voorwaarden in strafzaken, vooral in gevallen die de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde raken. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke lijn uitgezet voor de toepassing van gedragsvoorwaarden in het kader van reclasseringstoezicht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03000
Datum4 februari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 augustus 2022, nummer 20-003307-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat in Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is “zijn medewerking te verlenen aan het steekproefsgewijs laten controleren van zijn digitale gegevensdragers”.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte voor 1. het in de periode van 1 januari 2017 tot en met 14 juni 2018 in bezit hebben en 2. het in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 juni 2017 vervaardigen van – kort gezegd – beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik (kinderporno), telkens meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met onder meer de bijzondere voorwaarde dat de verdachte:
“verplicht is om zich te onthouden van: (a) gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en (b) gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd. Ten behoeve van de naleving van deze laatstgenoemde verplichting is de verdachte verder verplicht zijn medewerking te verlenen aan het steekproefsgewijs laten controleren van zijn digitale gegevensdragers. De reclassering bepaalt in welke gevallen, op welke manier, door wie en wanneer de feitelijke controle plaatsvindt. Die medewerking dient uit het volgende te bestaan:
• de verdachte moet maximaal viermaal per jaar in het kader van die controle aan de reclassering de toegang verschaffen tot zijn woning;
• de verdachte moet dan op verzoek van de reclassering al zijn digitale gegevensdragers ter beschikking stellen dan wel overhandigen aan de reclasseringswerkers;
• de verdachte moet de reclassering de toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2022 houdt onder meer in:
“De voorzitter deelt de verdachte mede dat hij als reden van het hoger beroep kan opgeven dat hij de straf te zwaar te acht en/of dat hij meent ten onrechte te zijn veroordeeld.
De verdachte verklaart daarop als volgt.
Geen van de door u genoemde redenen zijn eigenlijk van toepassing. De eerste insteek van het hoger beroep was dat ik net met therapie was begonnen en dat wilde afmaken. Het belangrijkste voor mij was die therapie. Ik wilde die behandeling hebben maar door de strafzaak zou die opgeschoven worden. De hoofdreden van het hoger beroep was het starten van mijn behandeling. Het tweede punt was uiteindelijk dat ik de straf te hoog vond, maar de eerste reden was om erachter te komen wat er met mij aan de hand was.
De voorzitter vraagt de raadsman of de verdachte het hoger beroep dan liever had willen intrekken.
De raadsman verklaart daarop als volgt.
Nee, cliënt wil het hoger beroep wel doorzetten. Zijn persoonlijke belang bij het hoger beroep was het afmaken of starten van zijn behandeling, maar voor juristen is het belangrijk om het in hoger beroep te hebben over de straf en de strafmotivering. Dat hangt wel samen met het belang van cliënt.
(...)
Op vragen van de voorzitter omtrent de persoon van de verdachte verklaart deze als volgt.
Ik sta open voor een ambulante behandeling zoals geadviseerd wordt door de reclassering.
Ik ben nog steeds in behandeling en ik wil daaraan meewerken.
(...)
Als mij een gevangenisstraf wordt opgelegd dan kom ik in de clinch. Stel dat ik op een normale afdeling van de P.I. terecht zou komen, zou ik in de problemen komen op het gebied van veiligheid en de psychische druk die erbij ontstaat. Ook als ik bij lotgenoten terecht zou komen, zou ik mijzelf in problemen brengen omdat ik mij daar niet in kan vinden. Een ander aspect is dat er inmiddels tijd is verstreken en dat ik nog steeds in behandeling ben. Ik ben afgebroken en ben mezelf weer opnieuw aan het opbouwen. Ik heb ook weer een baan. Ik ben verder gegaan met mijn leven. Het is niet zo dat ik me niet besef dat bepaalde keuzes consequenties moeten hebben, maar een gevangenisstraf kost mij dan alles.
(...)
Op verdere vragen van de advocaat-generaal verklaart de verdachte als volgt.
Ik had nooit verwacht dat het zo lang zou duren voordat het hoger beroep zou worden behandeld. Ik zat zo in de clinch met mezelf en mijn therapie was echt belangrijk omdat ik het anders ook niet kon begrijpen. Ik vind het een moeilijke vraag welke straf ik passend zou vinden. Ik zat met mensen in de P.I. die ergere dingen hebben gedaan. Voor mijzelf zijn er zoveel maatregelen waarin ik mee wil gaan. Ik weet niet wat vastzitten met mij gaat doen, hoe dat verder uitpakt en of dat het maatschappelijke doel is. Ik weet niet of in de deskundigenrapporten staat wat een gevangenisstraf voor mij zou betekenen. Het is mij wel duidelijk geworden dat het niet bevorderlijk zou zijn voor het verdere verloop van de zaak en voor de afhandeling daarvan en voor mijzelf. Een gevangenisstraf kan mij psychisch/mentaal weer naar beneden brengen. Ik vul dat niet zelf in, maar dat kwam uit de gesprekken met de deskundigen. Zij zijn er bang voor dat een gevangenisstraf voor mij niet ten goede zou uitpakken.
De advocaat-generaal voert het woord tot requisitoir als volgt.
(...)
Ik heb de verdachte geen vragen gesteld over aan hem op te leggen bijzondere voorwaarden. Ik denk dat daartegen geen bezwaar bestaat en ik zie de verdachte nu ook nee knikken. Ik vraag dus om die bijzondere voorwaarden van de rechtbank weer aan het voorwaardelijke strafdeel te verbinden.
(...)
De verdachte bevestigt desgevraagd dat hij de eis van de advocaat-generaal heeft begrepen.
De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt.
(...)
Cliënt heeft te kennen gegeven, ook naar de moeder toe, dat hij veel spijt heeft en dat er geen excuus is voor hetgeen hij heeft gedaan. Hij heeft inmiddels werk en een stabiele relatie. Waarom zou hij nog naar de gevangenis moeten? Dat zou dan puur om de vergelding zijn. Vergelding kan best een oplossing zijn, maar in zedenzaken is het belangrijker dat verdachten een behandeling ondergaan. Gevangenisstraf kan destructief zijn voor een verdachte en denk ook dat het in dit geval zo is. Cliënt valt daardoor terug en verliest zijn netwerk, zijn werk en relatie. Hij is dan terug bij af.
De ernst van de feiten kan voldoende tot uitdrukking worden gebracht met een lange voorwaardelijke gevangenisstraf, gecombineerd met een kortdurende onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht en een maximale taakstraf.
We moeten niet vergeten dat een voorwaardelijke gevangenisstraf met een langere proeftijd van 2-3 jaar geen lichte sanctie mag worden genoemd. Mijn voorstel is de juiste uitkomst voor alle betrokkenen.”
2.2.3
Het hof heeft over de strafoplegging onder meer overwogen:
“Op te leggen straf en motivering
(...)
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn medewerking wil verlenen aan alle aan hem te stellen bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Naar het oordeel van het hof doet een gevangenisstraf met een aanzienlijk korter onvoorwaardelijk deel in combinatie met een taakstraf, zoals door de verdediging is bepleit, geen recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Voorts acht het hof reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden zoals weergegeven in het rapport van 7 oktober 2019 - kort gezegd: een meldplicht bij de reclassering en (het continueren van) een behandeling bij FPP [A] - geïndiceerd. Daarnaast acht het hof het, net als de rechtbank en de advocaat-generaal, van belang dat er controle wordt uitgeoefend op het internetgedrag en de gegevensdragers van de verdachte. Het hof leidt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad af dat controle van gegevensdragers als bijzondere voorwaarde in de zin van artikel 14c, tweede lid, aanhef en onder 14°, van het Wetboek van Strafrecht onder bepaalde omstandigheden mogelijk is, indien sprake is van een bijzondere voorwaarde die (a) een voldoende duidelijk gedragsvoorschrift bevat en (b) geen te veelomvattend en te ingrijpend dwangmiddel is. Het hof acht controle van de gegevensdragers van de verdachte nodig, gelet op de ernst van de feiten en ter ondersteuning van het behandeltraject. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, nadat hij ten behoeve van het behandeltraject was afgekickt, toch weer cannabis is gaan gebruiken. Dit baart het hof zorgen, nu uit voornoemd psychodiagnostisch onderzoeksrapport van Leckebusch volgt dat frequent cannabisgebruik een instandhoudende factor in de problematiek van de verdachte is.
Teneinde binnen de vereiste kaders te blijven, neemt het hof de in eerste aanleg door de rechtbank geformuleerde bijzondere voorwaarden over in hoger beroep. De verdachte wordt verplicht om zich te onthouden van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over het plegen van seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd. Ten behoeve van de naleving van deze verplichting is de verdachte verder verplicht zijn medewerking te verlenen aan het steekproefsgewijs laten controleren van zijn digitale gegevensdragers. De reclassering bepaalt in welke gevallen, op welke manier, door wie en wanneer de feitelijke controle plaatsvindt. Die medewerking dient uit het volgende te bestaan:
- de verdachte moet maximaal viermaal per jaar in het kader van die controle aan de reclassering de toegang verschaffen tot zijn woning;
- de verdachte moet dan op verzoek van de reclassering al zijn digitale gegevensdragers ter beschikking stellen dan wel overhandigen aan de reclasseringswerkers;
- de verdachte moet de reclassering de toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden.
Met betrekking tot het waarborgen van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, overweegt het hof dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard zijn medewerking te willen verlenen aan deze bijzondere voorwaarden. Het hof leidt daaruit af dat de verdachte een dergelijke controle niet als een inbreuk op zijn privacy ervaart, althans die inbreuk zal accepteren.”
2.3.1
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 14c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zoals dat luidde ten tijde van de bewezenverklaarde feiten:
“Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
14°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.”
- Artikel 14c leden 1, 2, 3 en 6 Sr in de huidige redactie:
“1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
14°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.
3. Indien bij de toepassing van artikel 14a een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
(...)
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
(...)
6. De rechter kan opdracht geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.”
- Artikel 6:3:14 leden 1 en 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. Het openbaar ministerie is belast met het toezicht op de naleving van:
a. voorwaarden die zijn gesteld bij:
(...)
4°. een veroordeling waarin de rechter heeft bepaald dat de straf of maatregel of een gedeelte daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd (...).
3. De onder toezicht gestelde is verplicht medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht. Bij het houden van toezicht stelt de gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert of de reclasseringsinstelling de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid.”
2.3.2
Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 14c lid 2, aanhef en onder 14°, Sr moet het gedrag van de veroordeelde betreffen (hierna ook: gedragsvoorwaarde). Het gaat daarbij om voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. Onder ‘voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van de veroordeelde’ moeten daarbij worden verstaan voorwaarden die strekken tot het voorkomen van strafbaar gedrag van de veroordeelde. Bij ‘voorwaarden die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht’ gaat het om voorwaarden die een gedraging van de veroordeelde betreffen waartoe hij naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden is, bijvoorbeeld jegens slachtoffers van het bewezenverklaarde feit. De gedragsvoorwaarde moet voldoende precies het daarin vervatte gedragsvoorschrift formuleren. Zij mag echter niet gedrag van de veroordeelde omvatten dat in feite overeenkomt met het meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen. (Vgl. HR 31 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:807.)
2.3.3
Op grond van artikel 14c lid 3, aanhef en onder b, Sr is aan het stellen van een bijzondere voorwaarde van rechtswege onder meer de voorwaarde verbonden dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c lid 6 Sr. Daarnaast voorziet artikel 6:3:14 Sv in voorschriften en bevoegdheden in verband met het toezicht op de naleving van aan een voorwaardelijke veroordeling verbonden voorwaarden. Deze regelingen staan er niet aan in de weg dat – voor zover dat, gelet op de mogelijkheden die de zojuist genoemde wettelijke bepalingen al bieden, aangewezen is – een gedragsvoorwaarde wordt gesteld die een gedraging van de veroordeelde betreft en die ertoe strekt het toezicht op (een) andere door de rechter op grond van artikel 14c lid 2 Sr gestelde bijzondere voorwaarde(n) mogelijk te maken of te bevorderen. Ook hierbij geldt dat het moet gaan om een voldoende precies geformuleerd gedragsvoorschrift. Dat gedragsvoorschrift mag niet verder strekken dan voor het toezicht op de naleving van de andere bijzondere voorwaarde(n) noodzakelijk is. (Vgl. HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1403). Bij het stellen van zo’n gedragsvoorwaarde moet zijn gewaarborgd dat het toezicht niet leidt tot een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde. Daarbij komt betekenis toe aan de vraag met welke frequentie en hoe de controles van de gegevensdragers mogen worden uitgevoerd en welke (politie)functionarissen daarbij betrokken mogen zijn. (Vgl. HR 9 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:248).
2.4
Het hof heeft gedragsvoorwaarden gesteld die inhouden dat de verdachte zich onthoudt van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen of waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd. Daarnaast heeft het hof, om het toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarde mogelijk te maken, de bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte meewerkt aan het steekproefsgewijs laten controleren van zijn digitale gegevensdragers, waarbij aan de reclassering onder meer is overgelaten ‘op welke manier en door wie’ deze controles worden uitgevoerd. Deze voorwaarde voldoet niet aan de onder 2.3 genoemde eisen en is daarom in strijd met artikel 14c lid 2, aanhef en onder 14°, (oud) Sr, omdat daaruit niet blijkt op welke manier de controles van de gegevensdragers mogen worden uitgevoerd, welke functionarissen daarbij betrokken mogen zijn en hoe is gewaarborgd dat de persoonlijke levenssfeer van de verdachte daarbij niet verdergaand wordt beperkt dan nodig is voor het beoogde toezicht en dat het toezicht niet leidt tot een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Dat het hof – kennelijk naar aanleiding van het ‘nee knikken’ van de verdachte tijdens de terechtzitting in hoger beroep – heeft overwogen dat de verdachte heeft verklaard dat hij zijn medewerking wil verlenen aan ‘alle hem te stellen bijzondere voorwaarden’, leidt niet tot een ander oordeel.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 februari 2025.