Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
Artikel 2 – Partneralimentatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.Beslissing
18 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over alimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had in 2013 een echtscheidingsconvenant ondertekend waarin de partneralimentatie was vastgesteld op € 3.200,- bruto per maand. De man, verweerder in cassatie, verzocht om een verlaging van de alimentatie met terugwerkende kracht per 1 januari 2019 en op nihil per 1 januari 2022. De rechtbank verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek, maar het hof bepaalde de alimentatie per 7 september 2022 op € 1.246,- bruto per maand en veroordeelde de vrouw tot terugbetaling van te veel ontvangen alimentatie.
De Hoge Raad oordeelde dat de jaarlijkse wettelijke indexering van de alimentatie, zoals vastgelegd in artikel 1:402a BW, alleen van toepassing is op de periode na de uitspraak van de rechter. Dit betekent dat, ook al wordt de alimentatie met terugwerkende kracht vastgesteld, de indexering niet van toepassing is op de periode vóór de uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om ambtshalve rekening te houden met de gevolgen van indexering bij het vaststellen van alimentatiebedragen.