ECLI:NL:GHDHA:2024:1361

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
200.331.318/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelbeschikking inzake partneralimentatie en bijdrage ZVW in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een herstelbeschikking met betrekking tot een eerder gegeven beschikking van 10 april 2024. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep en verweerder in het incidenteel hoger beroep, heeft verzocht om een herstelbeschikking omdat bij de berekening van zijn draagkracht geen rekening was gehouden met de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. De man stelt dat deze bijdrage € 3.284,- per jaar bedraagt en verzoekt het hof om de partneralimentatie te verlagen van € 1.246,- naar € 972,- per maand. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep en verzoekster in het incidenteel hoger beroep, heeft gemotiveerd verweer gevoerd en stelt dat er geen fout is gemaakt in de eerdere beschikking. Zij betwist de noodzaak van een herstelbeschikking en voert aan dat de man geen bewijs heeft geleverd van zijn bijdrage ZVW.

Daarnaast heeft de vrouw zelfstandig verzoeken ingediend om de beschikking te verbeteren, onder andere met betrekking tot de kosten van de kinderen van de man en de wettelijke indexering van de partneralimentatie over de jaren 2023 en 2024. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een kennelijke rekenfout of andere fout die voor eenvoudig herstel vatbaar is. Het hof heeft de verzoeken van zowel de man als de vrouw tot herstel van de eerdere beschikking afgewezen, omdat er geen duidelijke vergissing was die voor partijen en derden direct herkenbaar was. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van 10 april 2024 in stand blijft, zonder wijzigingen in de alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
Uitspraak : 19 juni 2024
zaaknummer : 200.331.318/01
zaaknummer rechtbank : C/09/635341 FA RK 22-6161
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.R. van Wieren te 's-Hertogenbosch,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.N.G.N.H. Brech te 's-Gravenhage.
1. Beslissing op verzoek ex artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)
1.1 Het hof heeft in deze zaak op 10 april 2024 een beschikking gegeven (hierna: de beschikking van 10 april 2024).
1.2 De man heeft een verzoek om een herstelbeschikking gedaan. Dat verzoek is bij het hof ingekomen als bijlage bij de e-mail van zijn advocaat van 16 april 2024 (voorzien van bijlagen). De advocaat van de vrouw heeft op dat verzoek gereageerd in de e-mail aan het hof van 17 april 2024 (voorzien van bijlagen). De vrouw heeft in datzelfde bericht ook een zelfstandig verzoek om een herstelbeschikking gedaan. Op dat verzoek heeft de man gereageerd in de e-mail aan het hof van 22 april 2024.
1.3 Het hof stelt vast dat zowel de man als de vrouw - zonder daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld door het hof - na het indienen van de hiervoor gemelde berichten aan het hof nog een extra schriftelijke ronde hebben genomen. De vrouw heeft dat gedaan in de brief aan het hof van 23 april 2024. De man in de e-mail aan het hof van 24 april 2024. Het hof heeft op deze nadere reacties van partijen geen acht geslagen. Voor zover de man in zijn mail van 22 april 2024 nog ingaat op het verweer van de vrouw tegen zijn verzoek om een herstelbeschikking laat het hof dat buiten beschouwing. Het hof acht de handelswijze in strijd met de goede procesorde.

Het verzoek van de man om een herstelbeschikking

1.4
De man voert, samengevat, het navolgende aan:
Bij de berekening van de draagkracht van de man is per abuis geen rekening gehouden met de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van de man als DGA. De man dient deze bijdrage zelf - op aanslag - te voldoen. De man heeft daarop in de procedure een beroep gedaan en de vrouw heeft daartegen geen verweer gevoerd. De man verwijst naar de door hem in de procedure overlegde draagkrachtberekeningen (HB2, HB42, HB43 en HB48) en de toelichting daarop.
Uitgaande van de door het hof gehanteerde cijfers 2022, bedraagt de bijdrage ZVW:
€ 3.284,- op jaarbasis.
De man verwijst naar de door hem overgelegde draagkrachtberekening (bijlage 2), waarin hij zijn beschikbare draagkracht heeft berekend op € 972,- bruto per maand.
De man verzoekt het hof een herstelbeschikking af te geven, waarbij het door de man aan de vrouw te betalen bedrag ten titel van partneralimentatie € 972,- per maand (in plaats van € 1.246 per maand) bedraagt.
1.5
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. De vrouw voert - samengevat - het navolgende aan. Volgens de vrouw is er op het punt van de bijdrage ZVW geen fout gemaakt. De man heeft geen bewijs aangeleverd waaruit volgt dat hij in het jaar 2022 en verder enige bijdrage ZVW in privé moest voldoen en heeft voldaan. Om die reden dient er geen rekening te worden gehouden met de bijdrage ZVW aan de zijde van de man bij de bepaling van zijn draagkracht. Bovendien is er volgens de vrouw geen sprake van een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent, zoals artikel 31 RV voorschrijft, zodat er geen herstelbeschikking kan worden gegeven. Immers, het al dan niet opnemen van de bijdrage ZVW is het resultaat van een inhoudelijke beoordeling en is geen rekenfout of andere kennelijke fout. Bovendien is er een nieuwe draagkrachtberekening en integratie daarvan in de uitspraak nodig om deze alsnog te verwerken, zodat het zich niet voor eenvoudig herstel leent.

Zelfstandige verzoeken van de vrouw om een herstelbeschikking

1.6
De vrouw voert, samengevat, het navolgende aan.
a.) Kosten kinderen van de man en zijn huidige echtgenote
De vrouw verwijst naar rechtsoverweging 5.18 van de beschikking van 10 april 2024, waarin ten aanzien van de kosten van de kinderen van de man en zijn huidige echtgenote is opgenomen:
“De vrouw houdt in haar berekening rekening met € 1.450,00 per maand.”
Dit is volgens de vrouw een kennelijke fout als bedoeld in artikel 31 RV. Deze aanname berust op een misverstand/verkeerde lezing van de berekening van de vrouw. Op pagina 5 van de door de vrouw in de procedure overgelegde berekening (productie 34, ingekomen bij het hof op 24 januari 2024) staat wel een bedrag van € 1.450,- genoemd, maar dat gaat over alle vier de kinderen.
De kosten van de kinderen van de man met zijn nieuwe echtgenote bedragen € 464,00 per maand per kind (zie de regels bij [persoon 1] en bij [persoon 2] op pagina 5 van de overgelegde draagkrachtberekening) derhalve totaal € 928,00 per maand (en dus geen € 1.450,00 per maand). De vrouw heeft de draagkracht van de man opnieuw berekend en verwijst daarvoor naar de bijgevoegde draagkrachtberekening.
De vrouw verzoekt het hof de beschikking van 10 april 2024 te verbeteren in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie € 2.116,- per maand wordt in plaats van € 1.246,- per maand.
1.7
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De man is primair van mening dat er geen sprake is van een voor eenvoudig herstel vatbare beslissing in de zin van artikel 31 Rv.
Subsidiair voert hij het navolgende aan:
De vrouw heeft consequent in alle door haar opgestelde/overgelegde berekeningen steeds gerekend met dezelfde (geïndexeerde) bijdrage van de man voor zijn jongste twee kinderen van € 1.450,- per maand. Dat de vrouw thans kennelijk een andere visie heeft over de kosten van de beide jongste kinderen of iets anders bedoelde (welk standpunt de man nadrukkelijk betwist) kan zo zijn, maar betreft geen verzoek in de zin van artikel 31 Rv.
b.) Indexering jaren 2023 en 2024
1.8
De vrouw is van mening dat het hof ten onrechte de partneralimentatie niet heeft verhoogd met de wettelijke indexering over de jaren 2023 en 2024. Dit is volgens de vrouw een kennelijke fout in de zin van artikel 31 RV, dan wel dient de beschikking aangevuld te worden op grond van artikel 32 RV.
1.9
De man is primair van mening dat er geen sprake is van een voor eenvoudig herstel vatbare beslissing in de zin van artikel 31 Rv.
Subsidiair voert de man aan dat er tijdens de procedure geen sprake is geweest van een verzoek van de vrouw om de indexering - in afwijking van de wettelijke bepaling (artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW)) - met terugwerkende kracht te bepalen. Ook in zoverre is er geen sprake van een verzoek in de zin van artikel 31 Rv, aldus de man.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de bijdrage ZVW
1.1
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Criterium is of voor partijen en derden direct duidelijk is dat van een vergissing sprake is. De fout moet - mede in het licht van de stellingen van partijen - niet voor redelijke twijfel vatbaar zijn en voor derden op het eerste gezicht duidelijk zijn. Het hof is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Het hof overweegt daartoe dat de vrouw de bijdrage ZVW niet heeft opgenomen in de door haar in de procedure overgelegde berekening(en) met betrekking tot de draagkracht van de man. Het hof zal daarom de door de man verzochte verbetering afwijzen.
Ten aanzien van de kosten van de twee jongste kinderen van de man
1.11
Ten aanzien van de kosten van de kinderen van de man geboren uit de relatie met zijn huidige echtgenote, is naar het oordeel van het hof geen sprake van een kennelijke rekenfout, mede gezien het gevoerde debat tussen partijen, waardoor het verzoek van de vrouw het bepaalde in artikel 31 Rv te buiten gaat. Het hof zal deze door de vrouw verzochte verbetering dan ook afwijzen.
Ten aanzien van de indexering over de jaren 2023 en 2024
1.12
Ook ten aanzien van de indexering over de jaren 2023 en 2024 is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een eenvoudige herstelbare beslissing, nu partijen in de procedure geen inhoudelijk debat hebben gevoerd over de wettelijke indexering. Het hof had, indien er wel een debat zou zijn geweest, een beslissing dienaangaande moeten nemen en daaraan een overweging moeten wijden. Voor het aanvullen van de motivering biedt een herstelbeschikking - buiten het geval dat sprake is van een kennelijke fout - geen grond. Ook dit verzoek van de vrouw tot herstel van beschikking van 10 april 2024 zal daarom worden afgewezen.
Conclusie
1.13
Het voorgaande heeft tot gevolg dat het hof de verzoeken tot herstel van de beschikking van 10 april 2024 zal afwijzen.
2. De beslissing
Het hof:
wijst de verzoeken tot herstel af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.R.J. Mulder en H.A. Schipper, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en is op 19 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.