ECLI:NL:HR:2025:1028

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
24/02747
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onrechtmatige daad en behandeling van grieven in erfrechtelijke context

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De eisers, in hun hoedanigheid als erfgenamen en vereffenaars van de nalatenschap van de erflater, hebben klachten geuit over het hof. Zij stellen dat het hof heeft verzuimd om een belangrijke grief te behandelen en niet voldoende heeft gereageerd op essentiële stellingen die betrekking hebben op de vraag of er onrechtmatig is gehandeld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en een arrest van het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat de zaak al een lange juridische geschiedenis kent.

De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Dit is in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om op alle vragen te antwoorden die voor de rechtsontwikkeling van belang zijn.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 27 juni 2025 door de vicepresident en de raadsheren in een openbare zitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/02747
Datum27 juni 2025
ARREST
In de zaak van
1. [eiseres 1], in haar hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van [de erflater],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2], in zijn hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van [de erflater],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
hierna gezamenlijk: [eisers],
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
1. [verweerster 1], in haar hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van [de erflater],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerder 2], in zijn hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van [de erflater],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: [verweerders],
advocaat: A.C. de Bakker.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/10/576538 / HA ZA 19-579 van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2022 en 20 juli 2022;
b. het arrest in de zaak 200.317.880/01 van het gerechtshof Den Haag van 16 april 2024.
[eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [verweerders] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal S.D. Lindenbergh strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
27 juni 2025.