ECLI:NL:GHDHA:2024:685

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
200.317.880/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eerdere vonnissen inzake nalatenschap en legitieme rechten van erfgenamen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nalatenschap van een erflaatster. De appellanten, erfgenamen en vereffenaars van de nalatenschap, hebben hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam. De zaak draait om de verkoop van een villa door de erflaatster aan een van de erfgenamen, waar twee andere erfgenamen niet van op de hoogte waren. Dit leidde tot geschillen over de legitieme rechten van de erfgenamen en de vraag of de giften aan de dochter die de villa kocht, moesten worden ingekort. Het hof heeft vastgesteld dat de eerdere vonnissen van de rechtbank, die de appellanten aansprakelijk stelde voor schade aan de legitieme rechten van de andere erfgenamen, vernietigd moesten worden. Het hof oordeelde dat de appellanten niet verantwoordelijk waren voor het tekort op de vaderlijke erfdelen dat niet uit de nalatenschap kon worden betaald. Tevens werd bepaald dat de appellanten niet gehouden zijn om de schulden van de nalatenschap uit hun privévermogen te voldoen. Het hof heeft de partijen gelast om over te gaan tot vereffening van de nalatenschap en heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.317.880/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/576538 / HA ZA 19-579

Arrest d.d. 16 april 2024

Inzake
[appellant 1] , in haar hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant 1] ,
en
[appellant 2] , in zijn hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant 2] ,
appellanten, tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht
tegen
[geïntimeerde 1] , in haar hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] ,
en
[geïntimeerde 2] , in zijn hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 2] ,
geïntimeerden tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. J.H.J. Rijntjes te Rotterdam.

Het verloop van het geding

Op 5 augustus 2022 zijn appellanten in hoger beroep gekomen tegen de vonnissen van 9 maart 2022 en 20 juli 2022 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Op 3 januari 2023 hebben appellanten voor grieven gediend.
Bij memorie van antwoord tevens incidenteel appel tevens akte wijziging eis hebben geïntimeerden verweer gevoerd en hebben zij zelfstandig grieven geformuleerd tegen de bestreden vonnissen en hun eis gewijzigd.
Op 4 juli 2023 hebben appellanten bij memorie van antwoord in incidenteel appel verweer gevoerd tegen de door geïntimeerden geformuleerde grieven.
Ter rolle van 14 maart 2024 hebben geïntimeerden nog twee aktes genomen tot het overleggen van stukken.
Op 14 maart 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- appellanten en hun advocaat;
- geïntimeerden en hun advocaat.
Appellanten hebben de zaak laten toelichten zonder het overleggen van pleitaantekeningen. Geïntimeerden hebben de zaak laten toelichten aan de hand van door hun advocaat opgestelde en overgelegde pleitaantekeningen. Vervolgens is meegedeeld dat het hof arrest zal wijzen op basis van het ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ingediende procesdossier.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op heden.

De beoordeling van het hoger beroep

De vonnissen van 9 maart 2022 en 20 juli 2022

1. De rechtbank Rotterdam heeft in haar tussenvonnis van 9 maart 2022 een groot aantal eindbeslissingen genomen; echter in het dictum heeft de rechtbank geen einde gemaakt aan enig onderdeel van de rechtsstrijd.
De rechtbank Rotterdam heeft in haar vonnis van 20 juli 2022 als volgt beslist:
“in conventie en in reconventie
3.1.
gelast de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster aldus, dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de woning aan de [adres 1] verkopen en de vennootschap
[Makelaar] . liquideren en dat partijen vervolgens de nalatenschap van erflaatster verdelen/vereffenen conform de uitdelingslijsten van partijen (productie 13 van
[appellant 1] en [appellant 2] en productie 66 van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ), dit met inachtneming van hetgeen in
deze uitspraak is overwogen (met name rechtsoverwegingen 2.5 tot en met 2.8), waarbij zij
de op dat moment bekende waardes van de bezittingen en schulden moeten toepassen;
3.2.
veroordeelt [appellant 1] om nadat de nalatenschap van erflaatster is verdeeld/vereffend
de schade te vergoeden die [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben geleden door het onrechtmatig handelen
van [appellant 1] , bestaande uit het tekort op de vaderlijke erfdelen dat niet uit de nalatenschap
van erflaatster betaald kan worden, dit met inachtneming van hetgeen in dit vonnis is
overwogen (met name rechtsoverwegingen 2.9 en 2.10);
3.3.
verklaart het voorgaande uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen
kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders door partijen gevorderde.”

De vordering van appellanten

2. De vordering van appellanten strekt ertoe, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bevel gegeven in het mondeling tussenvonnis op 12 mei 2021, het tussenvonnis van 9 maart 2022 en het eindvonnis van 20 juli 2022 van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, tussen partijen gewezen onder zaak- en rolnummer C/10/576538 / HA ZA 19-579, te vernietigen (voor zover de beoordeling daarvan met voorgaande grieven is ontsloten) en opnieuw rechtdoende:
I. de vorderingen van [appellant 2] en [appellant 1] (in conventie) zoals verwoord in het petitum onder III en IV en VI alsnog toe te wijzen, alle vorderingen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] in reconventie af te wijzen (voor zover deze thans zijn toegewezen) en de verdeling van de nalatenschap van moeder opnieuw vast te stellen;
II. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] te veroordelen in de (proces)kosten in beide instanties, de eventuele nakosten daaronder begrepen;
althans zodanig te oordelen als Uw gerechtshof in goede justitie zal vermenen te behoren.

De incidentele vordering van geïntimeerden

3. De incidentele vordering van geïntimeerden strekt ertoe, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het principaal appel van appellanten ( [appellant 1] c.s.) ongegrond te verklaren en hen niet ontvankelijk te verklaren in hun conventionele vorderingen althans die hen als kennelijk ongegrond te ontzeggen;
II. het incidenteel appel van incidenteel appellanten ( [geïntimeerde 1] c.s.) gegrond te verklaren en om het tussenvonnis van 9 maart 2022 en het eindvonnis van 20 juli 2022, met inachtneming van al het voorgaande, gedeeltelijk, te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
III. akte vragend van de na-omschreven wijziging van reconventionele eis van incidenteel appellanten en wel dat zij hun eis wijzigen opdat uw Hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad t.b.v. de gemeenschap resp. [geïntimeerde 1] c.s.:
A. voor recht te verklaren dat de verklaring van wijlen mevrouw [erflaatster] , overleden [sterfdatum] 2017, bij (ver)koopovereenkomst van 18 december 2014 en het testament van erflaatster voornoemd ook van 18 december 2014 niet overeenstemt met haar wil respectievelijk haar uiterste wil en dan ook geen rechtsgevolgen hebben;
B. vordering A, ingesteld bij conclusie van 10 maart 2021, gelezen dient te worden als vordering B, dat wil zeggen, althans in geval vordering A niet toewijsbaar is:
B.1. te verklaren voor recht dat nietig is dan wel vernietigd is het testament van erflaatster voornoemd, dit op de gronden toegelicht sub 3.2 en 3.8 van de conclusie van 10 maart 2021 en ook o.a. in deze memorie (wilsonbekwaamheid; onjuiste beweegreden);
B.2 en B.3. te verklaren voor recht:
-dat nietig is dan vernietigd is de koopovereenkomst van 18 december 2014 als ook de beweerde schenkingen en leningen ad € 196.995 en € 115.000 althans dat de waarde van het pand [adres 2] per de datum van de verdeling daarvan tot de nalatenschap van erflaatster behoort (gronden toegelicht 3.2 en 3.10 conclusie 10 maart 2021 c.q. 1.2 akte 21 juli 2021 en ook o.a. in deze memorie: geestelijke stoornis; nietigheid art. 7:2 lid 1 BW; misbruik van omstandigheden);
-althans: ex art. 3:54 lid 2 BW in plaats van vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden, de gevolgen van de koopovereenkomst voornoemd te wijzigen en wel in die zin, en voor recht wordt verklaard, dat [appellant 1] is verschuldigd voor de koop van het pand voornoemd, als ook de betaling door haar van, en verrekening daarvan plaatsvindt ten behoeve van de afwikkeling en verdeling van de nalatenschap van erflaatster naar rato van, een reële (niet weggeschonken) koopsom;
C1 ter zake onrechtmatig handelen, als gevorderd bij conclusie van 10 maart 2021 onder B: bevestiging al dan niet met verbetering van gronden van het tussenvonnis van 9 maart 2022 inzake schade vaderlijk erfdeel en:
C.2 ter zake onrechtmatig handelen (als vordering A of vordering B.2 en B.3 niet worden toegewezen): [appellant 1] te veroordelen tot vergoeding van de schade aan de gemeenschap althans aan [geïntimeerde 1] c.s. ter zake het onrechtmatig handelen toegelicht in par. 4 van de nadere conclusie en o.a. in grief 5 van deze memorie, zo al nodig nader op te maken bij staat, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2014 tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair(wijziging van eis; niet: meer subsidiair, sub 15 akte 20 april 2022): de vorderingen D en E (legitieme portie) en, in geval van vernietiging in het principaal appel van het tussenvonnis, vordering F;
nog meer subsidiair
G. vordering G, eerder als vordering C ingesteld op 10 maart 2021, en ook overigens met wijziging van eis als hiervoor sub 5.6 omschreven, dat wil zeggen met veroordeling van [appellant 1] en [appellant 2] tot nakoming van de (oorspronkelijk bij vordering C omschreven) overeenkomst, met wijziging als na-omschreven, dat voor recht wordt verklaard i) dat de opbrengst van de verkoop van het pand [adres 1] met levering op 23 december 2022 ponds ponds gewijs toekomt aan [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] en ii) dat over het separaat verschuldigde bedrag ad € 97.500 toekomend aan [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] de wettelijke rente is verschuldigd vanaf 1 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening en met hoofdelijke veroordeling tot betaling daarvan van [appellant 1] en [appellant 2] en iii) overigens met veroordeling van [appellant 1] c.s. tot vergoeding aan [geïntimeerde 1] c.s. van overige schade nader op te maken bij staat en iv) hen overigens te gebieden alles te doen wat nuttig en nodig is alles zoals bij conclusie op 10 maart 2021 gevorderd;
in conventie en in reconventie, de vorderingen H t/m J (oorspronkelijk sub G t/m 1) en waarbij H “
inzake de sub A.ii.1 en sub F bedoelde .. nietigheid / vernietiging van de .. overeenkomst ..” gelezen dient te worden: “
inzake het sub A, B.2 en F bedoelde .. ontbreken van rechtsgevolgen, nietigheid / vernietiging van ..” en I “
gesteld” gelezen dient te worden: “
.. gesteld en gevorderd ..”;
K. met bevel aan, althans tot veroordeling van, [appellant 1] c.s. tot het verstrekken in afschrift aan [geïntimeerde 1] c.s. van de stukken gespecificeerd sub 3.47 onder a t/m e (stukken 2014), als ook bij pv/bevel van 12 mei 2021 (stukken 2018), alles binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis en op verbeurte van een dwangsom ad € 500,- per schriftelijk stuk dat niet verstrekt worden en voor elke dag dat [appellant 1] c.s. nalaat deze stukken te verstrekken;
L. inzake ‘sieraden’ respectievelijk ‘opbrengst [adres 1] ’: [appellant 1] c.s. te veroordelen binnen 7 dagen na het in deze te wijzen (tussen)arrest:
1. de transporterend notaris [notaris] ( [notariskantoor 1] ) schriftelijk te berichten dat de verkoopopbrengst [adres 1] overgemaakt dient te worden op de ervenrekening erflaatster en te gehengen en te gedogen en niet op enigerlei wijze (daaronder beslaglegging begrepen) te verhinderen dat voorlopige uitdeling als voorzien bij eindvonnis plaatsvindt;
2. in overleg met [geïntimeerde 1] c.s. een datum te plannen waarop, binnen 3 weken na (tussen)arrest, [geïntimeerde 1] en [appellant 1] (c.q. partijen) bij elkaar komen en in goed en redelijk overleg tot verdeling van de sieraden komen (gespecificeerd op de producties 86 en 87) en, bij gebreke van in onderleg overleg bereikte overeenstemming daarover, [appellant 1] te veroordelen tot afgifte van de sieraden aan [geïntimeerde 1] c.s. en met machtiging door uw Hof van [geïntimeerde 1] c.s. om vervolgens een redelijke verdeling vast te stellen van deze sieraden tussen [geïntimeerde 1] en [appellant 1] ;
3. het sub L 1 t/m 3 bepaalde op straffe van een dwangsom ad € 1.000,- voor iedere dag en voor iedere overtreding dat [appellant 1] c.s. hierin nalatig blijft.

Wat is de oorzaak van deze procedure?

4. Appellanten en geïntimeerden zijn de kinderen, geboren uit het huwelijk van mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) en haar vooroverleden echtgenoot, wijlen heer [erflater] (hierna: erflater). Erflater en erflaatster waren gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen, die werd ontbonden door het overlijden van erflater. Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt en wel in de vorm van een ouderlijke boedelverdeling ex artikel 4:1167 Burgerlijk Wetboek (oud). Op basis van het testament van erflater zijn alle goederen van de voormalige gemeenschap aan erflaatster toegedeeld, onder de verplichting om de schulden van voormelde huwelijksgemeenschap te voldoen. Appellanten en geïntimeerden hebben ieder op erflaatster een vordering gekregen ten belope van hun erfdeel in de nalatenschap van hun vader/erflater. Deze vordering was bij leven van erflaatster in beginsel niet opeisbaar. Over de vordering was/is een enkelvoudige rente verschuldigd van 6% vanaf datum overlijden van erflater tot het moment dat de vordering is voldaan.
5. In het geding is gebracht de aangifte erfbelasting 2011 inzake de nalatenschap van erflater. Uit die aangifte volgt dat de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflater en erflaatster € 1.016.025 bedroeg. Het saldo van de zuivere nalatenschap van erflater was € 494.512. De omvang van het erfdeel van appellanten en geïntimeerden in de nalatenschap was € 98.902 en ieders belastbare verkrijging was € 94.474. Tevens volgt uit de aangifte erfbelasting van erflater dat de woning van erflater en erflaatster te [adres 2] voor een waarde van € 691.000 is meegenomen.
6. Erflaatster heeft op 18 december 2014 de woning aan de [adres 2] aan [appellant 1] verkocht en geleverd. Het hof begrijpt uit de processtukken dat geïntimeerden niet op de hoogte waren van deze verkoop. De koopprijs met betrekking tot de woning is destijds door erflaatster en [appellant 1] als volgt berekend:
Koopprijs gelijk aan de WOZ waarde € 603.000
Te verminderen het gebruiksrecht van erflaatster
€ 180.900
Resteert een koopprijs van € 422.100
De koopprijs is als volgt door [appellant 1] voldaan:
Verrekening met het vaderlijk erfdeel € 94.398
Verrekening met de rente van 6% € 15.747
Lening van erflaatster aan [appellant 1] € 115.000
Schenking erflaatster aan [appellant 1] € 196.555
7. Het hof heeft voormelde bedragen ontleend aan de notariële overeenkomst van verkoop en levering van de hiervoor genoemde woning.
8. Bij het overlijden van erflaatster op 7 april 2017 behoorde het huis aan de [adres 2] derhalve niet meer tot haar vermogen.
9. Door [notariskantoor 2] te Oud-Beijerland is een inventarisatie gemaakt van de omvang en samenstelling van de nalatenschap van erflaatster. Uit de recapitulatie volgt dat sprake is van een negatieve nalatenschap van -/- € 127.950,42.
10. Als de verkoop en koop van de woning aan de [adres 2] niet had plaatsgevonden – onder de voorwaarden zoals door erflaatster en [appellant 1] is overeengekomen – dan was sprake geweest van een positieve nalatenschap van erflaatster.
11. Door de hiervoor vermelde verkoop van de woning van erflaatster aan [appellant 1] , kan het aandeel in de nalatenschap van erflater te vermeerderen met de rente niet worden uitbetaald aan de overige kinderen en verkrijgen zij geen vermogen uit de nalatenschap van erflaatster, zulks naar de stelling van geïntimeerden.
12. Uit de gewisselde stukken volgt dat de verkoop en koop van voormelde woning in 2014 heeft plaatsgevonden onder begeleiding en ten overstaan van een notaris en dat de akte koop/verkoop en de aanpassing van het testament van erflaatster beide hebben plaatsgevonden op 18 december 2014. De notaris is er dus van uit gegaan dat erflaatster op het moment van passeren van de aktes wilsbekwaam was. Ter zitting is ook komen vast te staan dat [appellant 1] de verkoop/koop van de woning van erflaatster aan haar niet vooraf met geïntimeerden heeft besproken.

Is de vordering van geïntimeerden in appel te begrijpen?

13. In de memorie van antwoord in incidenteel appel maken appellanten bezwaar tegen de vermeerdering van eis aan de zijde van geïntimeerden. De kern van het betoog van appellanten komt erop neer dat het petitum van geïntimeerden zodanig onduidelijk is geformuleerd dat zij zich niet met goed fatsoen tegen de ingestelde gewijzigde/vermeerderde vordering kunnen weren.
14. Het hof overweegt als volgt. Een goede procesorde brengt met zich mede dat een procespartij zijn processtukken zodanig dient in te richten dat deze voor de wederpartij en de rechter te volgen zijn. Een procespartij in hoger beroep dient helder aan te geven tegen welke beslissingen hij/zij bezwaren heeft met betrekking tot het bestreden vonnis. Als een procespartij zijn eis in hoger beroep wijzigt, moet het voor de wederpartij en de rechter duidelijk zijn hoe de vordering in appel luidt. Het hof is met appellanten van oordeel dat de geïntimeerden hun eis in hoger beroep niet helder hebben geformuleerd. Het hof zal de eis van geïntimeerden lezen in samenhang met het door appellanten gevoerde verweer en zoals zij de eis hebben begrepen. Het onduidelijk formuleren van de processtukken door geïntimeerden komt voor rekening en risico van geïntimeerden.
15. Het hof zal in onderstaande het juridische geschil tussen partijen bespreken, binnen het raam van de door hen geformuleerde grieven en voor zover de grieven helder zijn geformuleerd.
16. Het hof gaat in beginsel uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, tenzij het hof hier expliciet van afwijkt. Het hof merkt op dat het partijen in appel vrijstaat om de feiten aan te vullen, mits dit geschiedt binnen het kader van een goede procesorde.

Onrechtmatige daad van [appellant 1] ?

17. Uit de tweede grief van [appellant 1] volgt dat zij van mening is dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij dientengevolge niet schadeplichtig is jegens geïntimeerden. Door haar is onder meer aangevoerd:
Bezwaarlijk kan gezegd worden dat [appellant 1] onrechtmatig heeft gehandeld door geen melding te maken van de vordering van de vennootschap op erflaatster. De kandidaat-notaris was immers op de hoogte van deze vordering. Hetzelfde geldt voor de schuldbekentenissen van vader aan de kinderen.
De rechtbank maakt niet duidelijk welke rechtsregel of rechtsnorm is geschonden. Het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gemotiveerd.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat [appellant 1] onrechtmatig jegens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] heeft gehandeld, omdat dit tot gevolg had dat de vaderlijke schulden aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] niet volledig betaald konden worden uit de nalatenschap van erflaatster.
Het tekort op de vaderlijke erfdelen is door [appellant 1] in eerste aanleg begroot op een bedrag van € 25.718,59 per kind. Dit is het verschil tussen de hoogte van de vorderingen inclusief de rente op het moment van overlijden van erflaatster (€ 128.319,21) en het bedrag dat uit de nalatenschap wordt verkregen (begroot op € 102.600,62).
Het feit dat de vorderingen (de vaderlijke erfdelen) na het overlijden van moeder niet zijn voldaan, is immers gelegen in de tussen partijen gerezen geschillen die een spoedige afwikkeling van de nalatenschap in de weg staan.
18. Door geïntimeerden is gemotiveerd verweer gevoerd. In de visie van geïntimeerden is er wel sprake van een normschending. Door het handelen van [appellant 1] zijn geïntimeerden benadeeld en is [appellant 1] zelf bevoordeeld. [appellant 1] heeft een substantieel actief van erflaatster verkregen – de villa aan de [adres 2] met een waarde van toen ten minste € 600.000 – waarvoor zij in feite niets heeft betaald. Ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling van koop/verkoop van dit onroerend goed wist [appellant 1] van de benadeling. [appellant 1] had zich dienen te onthouden van de transactie met erflaatster.
19. Het hof overweegt als volgt. Voor aansprakelijkheid ex artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dient voldaan te zijn aan een vijftal vereisten, te weten: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de rechtvaardigingsgrond.
20. Om te bepalen of [appellant 1] onrechtmatig jegens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] heeft gehandeld is bepalend het moment waarop de transactie (koop/verkoop woonhuis) tussen erflaatster en [appellant 1] heeft plaatsgevonden en wel 18 december 2014.
21. Erflaatster was eigenaar met betrekking tot het woonhuis aan de [adres 2] . Erflaatster was dus beschikkingsbevoegd en het stond haar ook vrij om over het woonhuis te beschikken en om over te gaan tot verkoop. Zij was daarnaast in beginsel bevoegd om uit haar vermogen schenkingen te doen en daarover bij testament te beschikken. Indien geïntimeerden [appellant 1] een verwijt maken met betrekking tot de koop en verkoop van de hiervoor vermelde woning dan treft dit verwijt in beginsel eveneens erflaatster aangezien zij degene is geweest die het woonhuis aan [appellant 1] heeft verkocht. Als erflaatster onrechtmatig jegens geïntimeerden heeft gehandeld valt ook de daaruit vloeiende aanspraak als schuld in haar nalatenschap.
22. De koop/verkoop en levering heeft plaatsgevonden ten overstaan van notaris [notaris 2] . Voor de waarde van het woonhuis is aansluiting gezocht bij de WOZ-waarde. De waarde van het gebruiksrecht, zijnde het recht van gebruik en bewoning ten behoeve van erflaatster, is vastgesteld conform de wettelijke regeling zoals opgenomen in de Successiewet 1956 in samenhang met het Uitvoeringsbesluit. Voor de notaris was er geen juridisch beletsel om de akte verkoop en levering van het woonhuis te passeren. Anders gezegd, in de visie van de notaris was er geen sprake van misbruik van omstandigheden. De notaris had bij misbruik van omstandigheden zijn dienst dienen te weigeren. Als de notaris van oordeel was dat erflaatster vanwege een geestelijke stoornis of anderszins de gevolgen van haar handelen niet kon overzien, dan had de notaris conform het KNB-stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid een deskundige dienen te raadplegen met betrekking tot de geestesgesteldheid van erflaatster. Voor zover het hof dit kan vaststellen, heeft de notaris het niet noodzakelijk geacht om het stappenplan te volgen met betrekking tot de geestesgesteldheid van erflaatster. Het feit dat erflaatster wellicht in 2013 – al dan niet rondom een ziekenhuisopname onder invloed van een delier – haar wil niet kon bepalen, of dat zij voor die tijd al als licht dementerend werd aangemerkt, wil niet zeggen dat zij op het moment van het passeren van de akte op 18 december 2014 haar wil hierover niet kon bepalen. Naar het oordeel van het hof is de transactie tussen erflaatster en [appellant 1] onder normale omstandigheden tot stand gekomen, althans is onvoldoende gesteld om vast te kunnen stellen dat dit niet het geval is geweest. Ook met betrekking tot de prijs van het woonhuis is van een fiscaal acceptabele waarde uitgegaan, geïntimeerden vermelden zelf een waarde van € 600.000. Het feit dat erflaatster bij de verkoop/koop van het woonhuis een bedrag van € 196.955 schenkt aan [appellant 1] , aan haar een lening verstrekt van € 115.000 en een deel van de koopprijs verrekent met een schuld die zij heeft aan [appellant 1] , kan in beginsel niet worden toegerekend aan [appellant 1] . Voor zover geïntimeerden betogen dat door de verkoop/koop schade ontstond jegens de andere kinderen, merkt het hof op dat na de verrekening van de schuld van erflaatster aan [appellant 1] , zijnde de rentedragende schuld uit hoofde van het testament van erflater, erflaatster restte de schulden aan haar overige kinderen, die onverminderd rente bleven dragen. Daarnaast dient aandacht te worden besteed aan de waardering van het recht van gebruik en bewoning dat immers op een forfaitaire wijze is vastgesteld mitsdien geen rekening houdt met het overlijdensrisico. Ten tijde van de verkoop/koop verkreeg erflaatster een vordering op [appellant 1] ter grootte van € 115.000. Op het moment van het verrichten van de rechtshandeling beschikte erflaatster dan ook over voldoende middelen ook aan de andere kinderen haar schulden, te vermeerderen met de rente, te voldoen. Dat laat onverlet de wens van erflaatster om [appellant 1] te bevoordelen, die eveneens tot uitdrukking komt in het testament van erflaatsters (het hof verwijst naar artikel 5).
23. Op het moment van de koop/verkoop van het woonhuis tussen erflaatster en [appellant 1] bedroegen de vorderingen van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant 2] € 94.398 (vaderserfdeel) + € 15.747 (rente over vaders aandeel) = € 110.145 x 3 = € 330.435. Onvoldoende onderbouwd door geïntimeerden is dat op het moment van de koop/verkoop van het woonhuis al vaststond dat de erfdelen van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant 2] niet zouden kunnen worden voldaan uit het nog resterende vermogen van erflaatster. Nog los van de vraag of in een ander geval wel reeds sprake zou zijn geweest van onrechtmatig handelen door [appellant 1] , ontbreekt hiermee ook een voldoende causaal verband met de door geïntimeerden gestelde schade. Een mogelijke waardedaling van het woonhuis komt vanaf de datum verkoop/koop voor rekening van [appellant 1] . Het feit dat de kandidaat-notaris heeft gewezen op de oprenting van de vorderingen van erflater geeft nog geen antwoord op de vraag of het vermogen van erflaatster op het moment van haar overlijden nog voldoende is om alle schulden te voldoen. Het is een algemeen bekend gegeven dat vermogens kunnen toenemen en afnemen. Tot het vermogen van erflaatster bleven behoren een verhuurde onroerende zaak en AB-aandelen en per de datum van de akte van verkoop en koop van het woonhuis, de vordering van € 115.000 op [appellant 1] . Dat erflaatster (het restant van) de vordering van € 115.000 op [appellant 1] bij haar overlijden aan [appellant 1] heeft gelegateerd, doet daar niet aan af, mede gelet op de volgorde waarin de schulden van de nalatenschap op grond van artikel 4:7 BW dienen te worden voldaan.
24. In tegenstelling tot de rechtbank is het hof van oordeel dat, in het licht van het voorgaande, niet is komen vast te staan dat sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van [appellant 1] , en evenmin van een voldoende causaal verband tussen dit (eventuele) handelen en de door geïntimeerden gestelde schade. Dat laatste geldt ook voor het door de rechtbank vastgestelde en als onrechtmatig gekwalificeerde handelen van [appellant 1] , dat gelegen zou zijn in het niet verschaffen van de juiste gegevens over de vordering van de vennootschap op erflaatster en de schuldbekentenissen van vader aan de kinderen. Nog afgezien van het feit dat appellanten in appel gemotiveerd hebben betwist dat dit is nagelaten, is het causaal verband tussen dit (eventuele) nalaten en de door geïntimeerden gestelde schade onvoldoende komen vast te staan. Het beroep van geïntimeerden op paulianeus handelen stuit op het voorgaande eveneens af. Erflaatster en [appellant 1] zijn met elkaar een overeenkomst aangegaan tot koop/verkoop van de woning aan de [adres 2] en het aangaan van deze overeenkomst kan onder de gegeven voorwaarden niet aangemerkt worden als onrechtmatig. De grief van appellanten treft wat betreft dit onderdeel doel.
25. Een andere rechtsvraag die uit het dossier voortvloeit is of de legitieme rechten van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn geschonden nu erflaatster een bedrag van € 196.955 en € 115.000 heeft geschonken (dan wel gelegateerd) aan [appellant 1] . Appellanten onderkennen ook zelf dat als hun grief doel treft nog onderzocht moet worden of de legitieme rechten van geïntimeerden zijn geschonden. Het hof verwijst naar de voorwaardelijke grief 4. Het hof komt hier nog nader op terug.

Nietigheid koopovereenkomst en/of nietigheid testament erflaatster?

26. Het hof overweegt als volgt. Het hof heeft getracht uit de 29 pagina`s tellende memorie van antwoord tevens incidenteel appel de kerngrieven van geïntimeerden te destilleren. Het betreft in ieder geval nog: a) de rechtsgeldigheid van de akte van 18 december 2014 inzake verkoop/levering woning aan de [adres 2] , b) de vraag of erflaatster haar wil kon bepalen bij het passeren van haar testament, c) verjaring, d) de vorderingen met betrekking tot de legitieme, en e) het verdelen van de sieraden.
27. Door appellanten is gemotiveerd verweer gevoerd.
28. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verkoop van de woning van erflaatster niet nietig is op basis van artikel 7.2 BW en sluit zich aan bij de door de rechtbank daarvoor gegeven gronden en het feit dat de schriftelijke koopovereenkomst in de notariële akte is opgenomen. Het hof merkt hierbij nog op dat de in genoemd artikel opgenomen schriftelijkheidseis geen bescherming achteraf kan bieden aan de verkoper die de gesloten koopovereenkomst – schriftelijk of niet – ook daadwerkelijk besluit per notariële akte uit te voeren en zich voor die tijd niet op deze bescherming heeft beroepen.
29. In grief 6 stellen geïntimeerden dat de verkoop van het woonhuis en de inhoud van haar testament niet overeenstemmen met de wil van erflaatster, al dan niet als gevolg van een geestelijke stoornis. In de visie van geïntimeerden stonden alleen de belangen van [appellant 1] centraal. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen is bij de koop/verkoop van het woonhuis en het testament de notaris betrokken geweest. Gezien de functie die de notaris heeft in het maatschappelijk verkeer, gaat het hof er in beginsel van uit dat de notaris zowel op de belangen van erflaatster heeft gelet als op de belangen van [appellant 1] en de overige belanghebbenden. Het hof verwijst hier expliciet naar artikel 17 Wet op het notarisambt en naar de door geïntimeerden overgelegde productie 71 (e-mailbericht van de notaris). Het hof gaat er eveneens van uit dat op het moment van het passeren van de aktes erflaatster de gevolgen van haar handelen kon overzien, nu de notaris de akten ook feitelijk heeft gepasseerd. Het testament van erflaatster is specifiek en geeft in eenvoudige bewoordingen aan wat erflaatster na haar overlijden wenste. Zij stelt in haar testament duidelijk dat haar wensen zijn ingegeven vanwege de zorgtaken die [appellant 1] en haar echtgenoot reeds voor haar hadden vervuld. Dat [appellant 1] nooit enige zorgtaak op zich heeft genomen, is niet gesteld en/of gebleken. Dat geïntimeerden en mogelijk anderen anders denken over de kwaliteit van de uitvoering van deze taken of van de hoeveelheid geld die hiermee al dan niet zou zijn bespaard, doet aan het voorgaande niet af.
Het had kortom op de weg van geïntimeerden gelegen om feiten en omstandigheden te stellen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat erflaatster op het moment van het passeren van de aktes haar wil niet kon bepalen. Aan die stelplicht hebben geïntimeerden naar het oordeel van het hof niet voldaan, zoals ook reeds bleek uit rov. 22 hierboven. Dat geldt ook voor zover geïntimeerden een beroep doen op misbruik van omstandigheden ten aanzien van de rechtshandelingen anders dan het testament (dat op grond van artikel 4:43 lid 1 BW niet vatbaar is voor vernietiging op die grond) of voor zover zij een beroep doen dat het testament onder invloed van een onjuiste beweegreden als bedoeld in artikel 4:43 lid 2 BW zou zijn gemaakt.
30. Hetgeen geïntimeerden stellen met betrekking tot de verjaring, is voor het onderhavige oordeel niet relevant.

Beroep op de legitieme

31. In grief 8 stellen geïntimeerden de aantasting van hun legitieme rechten in de nalatenschap van erflaatster aan de orde. Ook in eerste aanleg hebben geïntimeerden een beroep gedaan op hun legitieme portie; het hof verwijst expliciet naar randnummers 6.1. tot en met 6.4 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie. In randnummer 6.3 hebben geïntimeerden hun legitieme begroot op een bedrag van € 59.882,-.
32. In randnummer 42 van de memorie van antwoord in het incidentele appel stellen appellanten: “
De primaire vordering uit hoofde van een gestelde onrechtmatige daad is toegewezen (zie rechtsoverweging 4.24 t/m 4.27 van het tussenvonnis van 9 maart 2022). Derhalve heeft de rechtbank juist geoordeeld dat aan de subsidiaire vordering ter zake de legitieme portie niet meer wordt toegekomen.” In appel hebben appellanten zelf een (voorwaardelijke) grief geformuleerd voor het geval dat hun grief inzake het onrechtmatige handelen van [appellant 1] doel treft. Appellanten zijn zich dus ervan bewust dat de legitieme rechten van geïntimeerden in het onderhavige appel aan de orde kunnen komen.

Aantasting legitieme rechten van geïntimeerden

33. Het hof overweegt. De legitieme porties worden berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW. Buiten beschouwing blijven giften waaruit schulden als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder i BW zijn ontstaan. Bij de berekening van de legitieme porties dient op basis van artikel 4:67 onder d BW eveneens rekening te worden gehouden met de door erflaatster aan [appellant 1] gedane giften. De peildatum voor de waarde van de activa is de datum van overlijden (tenzij de redelijkheid en billijkheid zich daar tegen verzet) en de peildatum voor de omvang van de schulden is eveneens de datum van overlijden.
34. Bij conclusie van antwoord tevens eis in reconventie zijn geïntimeerden nader ingegaan op hun legitieme rechten, het hof verwijst naar nr. 6.1 tot en met 6.4. Uit de randnummers 6.1. tot en met 6.4 volgt dat bij de berekening van de legitieme portie in ieder geval rekening moet worden gehouden met: a) kwijtschelding van de schuld van [geïntimeerde 1] van € 115.000, b) kwijtschelding van de koopsom van € 196.955 door erflaatster aan [appellant 1] , c) de waarde van het recht van gebruik en bewoning gesteld dient te worden op nihil.
35. Geen grief is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de schuld van [appellant 2] van € 40.000 is kwijtgescholden en dat ook de geldlening aan [appellant 1] van € 115.000 niet meer tot de bezittingen van de nalatenschap behoort. Ten aanzien van die geldlening moet naar het oordeel van het hof derhalve worden aangenomen dat deze bij leven is kwijtgescholden, zoals ook door [appellant 1] gesteld.
36. De schulden bedragen op de sterfdatum van erflaatster: € 283.194 (schulden aan [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant 2] uit de nalatenschap van erflater) + € 68.744 (aan de BV) + € 5000 (aan [geïntimeerde 1] ) + € 3213 (aan [geïntimeerde 2] ) + € 5000 (aan [appellant 2] ) + € 5000 (aan [appellant 1] ) + € 15.560,44 (schuld aan [appellant 1] uit hoofde van regresrecht) = € 385.711. Bij voormelde schulden moet nog worden opgeteld de verschuldigde rente over de vorderingen uit hoofde van de erfdelen van erflater tot aan de datum van overlijden van erflaatster. Het hof komt hier nog op terug in het onderstaande.
37. Uit de conclusie van antwoord in reconventie in eerste aanleg volgt dat appellanten van mening zijn dat met de waarde van recht van gebruik en bewoning ad € 180.900 rekening moet worden gehouden. Zij verwijzen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 31 maart 2000, NJ 2000, 576. Voorts hebben appellanten met betrekking tot de legitieme portie van geïntimeerden verwezen naar hetgeen zij in de inleidende dagvaarding hebben gesteld. In de visie van appellanten heeft de regeling van de legitieme portie niet ten doel om schenkingen voor inkorting in aanmerking te laten komen indien die schenkingen zijn gedaan met een bijzondere reden en niet puur om een kind boven de andere kinderen te bevoordelen. Voorts achten appellanten het beroep van geïntimeerden op hun legitieme portie in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
38. Het hof overweegt als volgt. De wettelijke bepalingen met betrekking tot legitieme vormen een feitelijke beperking van de testeervrijheid van erflaatster. De legitieme is immers een in de wet vastgelegd recht van geïntimeerden. Naar het oordeel van het hof zijn er door appellanten geen rechtens relevante feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan geoordeeld moet worden dat aan appellanten geen beroep op hun legitieme rechten toekomt of dat sprake zou zijn van giften in de zin van artikel 4:69 BW lid 1 onder a die niet bij de bepaling van de omvang van de legitieme portie niet als giften in aanmerking worden genomen. Het hof begrijpt voorts dat appellanten wensen dat rekening wordt gehouden met de door [appellant 1] betaalde schenkbelasting. Het hof houdt geen rekening met de door [appellant 1] betaalde schenkbelasting. Dit is een aangifte belasting die alleen op haar rust. De totale gift aan [appellant 1] bedraagt dus € 115.000 + € 196.555 = € 311.955 en bij de berekening van de legitieme rechten dient daarmee rekening te worden gehouden. Voorts dient rekening te worden gehouden met de kwijtschelding van de schuld van [appellant 2] van € 40.000.
39. Het hof is van oordeel dat de waarde van het recht van gebruik en bewoning van erflaatster met betrekking tot de door haar aan [appellant 1] verkochte woning op een rechtens juiste wijze is berekend. Het hof bestempelt het bedrag van € 180.900 niet als een gift, te meer niet nu in verband daarmee aan erflaatster het levenslang gebruiksrecht toekwam.
40. De legitieme van geïntimeerden dient dus berekend te worden over de waarde van de activa op de sterfdatum, te vermeerderen met de giften ten bedrage van € 311.955, te verminderen met de schulden op de sterfdatum.
41. Uit de bestreden beschikking en het ter zitting verhandelde volgt dat er aan activa per de sterfdatum van erflaatster zijn:
Woonhuis [adres 1] € 175.000
Bank tegoeden € 35.746
Waarde aandelen
€ 178.000
Totaal € 388.746
Voor de berekening van de legitimaire massa dient bij de activa te worden opgeteld de giften aan [appellant 1] ten bedrage van € 311.955 en aan [appellant 2] ten bedrage van € 40.000. De actiefzijde van de balans van erflaatster bedraagt dan € 740.701.
Ten aanzien van de waarde van het woonhuis aan de [adres 1] is het hof uitgegaan van de waarde die geïntimeerden hebben genoemd in productie 65. Ter zitting hebben appellanten opgemerkt dat van deze waarde moet worden uitgegaan. De door geïntimeerden ter zitting genoemde verkoopwaarde van dit huis (minus kosten) van € 235.507 uit 2022 of 2023 kan hier niet worden gehanteerd, nu dit niet de waarde op de sterfdatum (in 2017) betreft. Bij de waarde van de aandelen wordt geen rekening gehouden met een (eventuele) AB-claim, nu partijen het eens blijken te zijn over de waarde van € 178.000, daarbij over de (hoogte van een) AB-claim niets is gesteld en eventuele (algemene) opmerkingen die daarover op zitting nog worden gedaan voorts als tardief worden aangemerkt.
42. In appel is onbestreden dat de rente over de erfdelen uit de nalatenschap van erflater vanaf zijn overlijden op 12 april 2011 tot aan het overlijden van erflaatster op 7 april 2017 € 33.921,21 per erfdeel bedraagt. Voor de drie niet uitgekeerde erfdelen betreft het derhalve een bedrag van afgerond € 101.764,-. De verschuldigde inkomstenbelasting heeft het hof ontleend aan conceptakte van verdeling van [notariskantoor 2] per datum 18 juni 2018.
43. De schulden bedragen op de sterfdatum conform de op dit punt niet met een grief bestreden beschikkingen van de rechtbank:
Schuld aan [Makelaar] € 68.744
Niet uitgekeerde erfdelen aan [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant 2] € 283.194
Rente over niet uitgekeerde erfdelen tot aan de sterfdatum € 101.764
Schuld aan [geïntimeerde 1] € 5.000
Schuld aan [geïntimeerde 2] € 3.213
Schuld aan [appellant 1] € 5.000
Schuld aan [appellant 2] € 5.000
Voorgeschoten kosten aan [geïntimeerde 1] € 15.560
Inkomstenbelasting
€ 9.902
Totaal € 497.377
44. De legitieme portie van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de nalatenschap van erflaatster bedraagt dus (actief € 740.701 minus € 497.377 = € 243.324 : 4 = (afgerond) € 60.831 : 2 = € 30.416.
Nu vaststaat dat de nalatenschap van erflaatster (zonder de giften) negatief is, kunnen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ten aanzien van hun legitimaire vorderingen overgaan tot inkorting van de aan [appellant 1] en [appellant 2] gedane giften van € 311.955 respectievelijk € 40.000. Het hof zal derhalve de door geïntimeerden onder D gevorderde verklaring van recht dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] door middel van inkorting van genoemde giften op de voet van de artikelen 4:89 en 90 BW aanspraak kunnen maken op betaling van genoemd bedrag. Het hof zal in deze verklaring de gevraagde wettelijke rente niet meenemen, gelet op het bepaalde in artikel 4:89 lid 1 jo. 84 BW. Het hof overweegt voorts dat deze inkorting niet als onredelijk in de zin van artikel 4:90 lid 1 BW kan worden aangemerkt.

Verkoop woning [adres 1] en liquidatie BV

45. In de derde grief stellen appellanten dat zij het niet eens zijn dat geïntimeerden de woning aan de [adres 1] mogen verkopen en overgaan tot liquidatie van de vennootschap. Appellanten zijn van mening dat de rechtbank aan geïntimeerden een vrijbrief heeft gegeven om te handelen zoals zij zelf wensen. Appellanten geven zelf al aan dat voormelde woning is verkocht. Het hof zal de grief dan ook begrijpen als richt deze zich alleen tegen de liquidatie van de vennootschap.
46. Door geïntimeerden is verweer gevoerd. Geïntimeerden zijn van mening dat zij aan appellanten voldoende informatie hebben verstrekt.
47. Het hof overweegt als volgt. Onder I van het petitum in appel vorderen appellanten alsnog hun vorderingen in eerste aanleg onder III, IV en VI alsnog toe te wijzen.
In eerste aanleg vorderen appellanten (kort gezegd):
III voor recht te verklaren dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] geen (aanvullend) beroep kunnen doen op hun legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster, althans voor recht te verklaren dat de giften van erflaatster vallen onder de reikwijdte van art 4:69 lid 1 BW, althans de voor de berekening van de legitieme portie relevante giften van erflaatster aan [appellant 1] vast te stellen op een bedrag van € 281.815,50, althans op een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen totaalbedrag;
IV voor recht te verklaren dat [appellant 1] niet gehouden is de schulden van de nalatenschap van moeder (waaronder de vaderlijke erfdelen) uit haar privévermogen te voldoen;
VI het door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ten laste van [appellant 1] gelegde conservatoir beslag op de woning aan de [adres 2] op te heffen.
48. Naar het oordeel van het hof hebben appellanten geen consequentie verbonden aan hetgeen zij in hun grief hebben gesteld. Nu de woning inmiddels is verkocht, hebben appellanten ook geen bezwaar gemaakt tegen de (redelijkheid van de) door geïntimeerden daarbij daadwerkelijk gemaakte kosten. Het hof zal de derde grief dan ook niet verder bespreken.

Resterende grieven en vorderingen

Overleggen stukken
49. Ook voor de eerste grief van appellanten – die zich keert tegen het door de rechtbank ter mondelinge behandeling op 12 mei 2021 aan hen gegeven bevel om (onder meer) e-mailberichten tussen [appellant 1] en de notaris in het geding te brengen – geldt dat zij daaraan geen consequentie hebben verbonden. Bovendien blijkt uit rov. 4.5 van het tussenvonnis van 9 maart 2022 dat de rechtbank een nader bevel ex artikel 22 Rv om de correspondentie tussen [appellant 1] en de notaris, die tot dan toe kennelijk niet was overgelegd, alsnog heeft afgewezen. Daarmee is het belang van appellanten bij deze grief komen te ontvallen.
50. Voor zover geïntimeerden tegen de afwijzing van bovengenoemd bevel in rov. 4.5 van het tussenvonnis van 9 maart 2022 nog hebben gegriefd (incidentele grief 7 en vordering onder K), geldt dat er geen hoger beroep openstaat tegen een beslissing van de rechter om niet van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 22 Rv gebruik te maken.
Opheffing conservatoir beslag
51. Voor opheffing van het conservatoire beslag (vordering VI van appellanten) is geen reden, gelet op de mogelijkheid dat de aan [appellant 1] gedane giften worden ingekort en in zoverre de legitimaire vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op haar privévermogen kunnen worden verhaald.
Sieraden van erflaatster respectievelijk opbrengst [adres 1]
52. Het hof begrijpt uit het incidentele appel dat de sieraden van erflaatster nog niet zijn verdeeld. Op basis van de door partijen verstrekte gegevens kan het hof zich geen oordeel vormen over de omvang en de waarde van de sieraden, en ook niet over of en hoe deze in de vereffening dienen te worden betrokken. Ten aanzien van de opbrengst van de woning aan de [adres 1] heeft het hof begrepen dat deze nog in depot bij de notaris wordt gehouden. Het hof ziet geen aanleiding of grondslag om de vorderingen van geïntimeerden op deze punten (onder L) toe te wijzen.
Nakoming vaststellingsovereenkomst en overige vorderingen
53. Het hof stelt vast dat geïntimeerden nog enkele overige vorderingen in hun petitum hebben opgenomen, bijvoorbeeld (onder G, in eerste aanleg onder C) een vordering die ziet op de nakoming van een vaststellingsovereenkomst over de afwikkeling van de nalatenschap die volgens geïntimeerden rechtsgeldig tot stand zou zijn gekomen. Deze vordering is echter ingesteld als ‘nog meer subsidiair’ aan de eerdere vorderingen, waaronder die betreffende de legitieme portie, zodat het hof hieraan niet toekomt.
Voor zover uit het petitum van geïntimeerden nog verdere vorderingen zouden voortvloeien, heeft het hof – voor zover zij al niet op grond van het voorgaande dienen te worden afgewezen – uit de memorie van antwoord van geïntimeerden onvoldoende kunnen opmaken waarop deze precies zien en hoe deze worden onderbouwd. Ook ten opzichte van hun toe- of afwijzing in eerste aanleg is onvoldoende duidelijk wat deze vorderingen in hoger beroep nog inhouden. Het hof zal daaraan derhalve voorbijgaan.
De rechtbank heeft de wijze van verdeling gelast en heeft de vereffening overgeslagen
54. Naar het oordeel van het hof dient eerst de vereffening plaats te vinden alvorens overgegaan kan worden tot verdeling van de nalatenschap. Zolang de vereffening niet is afgerond kan niet worden verdeeld.
55. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de enkelvoudige rente van 6% over de vorderingen van geïntimeerden en van [appellant 2] met betrekking tot het erfdeel van erflater doorloopt tot het moment dat deze zijn betaald. Het vorenstaande volgt immers expliciet uit het testament van erflater. De rente over de vorderingen ter zake van de erfdelen in de nalatenschap van erflater beslaat inmiddels een periode van 12 jaar, ook al is thans sprake van een wettelijke vereffening in verband met de beneficiaire aanvaarding. De rente bedraagt inmiddels € 203.995,68. Eerst dienen ook deze schulden te worden voldaan in het kader van de vereffening alvorens aan een eventuele verdeling van de nalatenschap van erflaatster zou worden toegekomen.
56. Het hof kan op basis van de gegevens die partijen aan het hof hebben verstrekt niet de wijze van verdeling gelasten aangezien de vereffening niet is afgerond en het hof onvoldoende zicht heeft op de boedel nadat de vereffening heeft plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande zal echter sprake zijn van een negatieve nalatenschap en wordt aan een verdeling na vereffening in het geheel niet toegekomen.

Proceskosten

57. Gezien het feit dat partijen over en weer niet geheel in het gelijk worden gesteld zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof in het principale en het incidentele beroep:
vernietigt de bestreden vonnissen voor zover [appellant 1] is veroordeeld om aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de schade te vergoeden die zij hebben geleden door het onrechtmatig handelen van [appellant 1] , bestaande uit het tekort op de vaderlijke erfdelen dat niet uit de nalatenschap van erflaatster kan worden betaald, als mede voor zover daarbij de wijze van verdeling en niet slechts vereffening is gelast van de nalatenschap van erflaatster, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [appellant 1] niet gehouden is de schulden van de nalatenschap van erflaatster (waaronder de vaderlijke erfdelen) uit haar privévermogen te voldoen noch voor de voldoening van die schulden aansprakelijk gehouden kan worden;
verklaart voor recht dat [appellant 1] een gift van erflaatster heeft gekregen van € 311.955 en [appellant 2] een gift van € 40.000, welke giften betrokken dienen te worden bij de berekening van de legitieme rechten van geïntimeerden en in aanmerking komen voor inkorting door geïntimeerden op de voet van de artikelen 4:89 en 90 BW tot een bedrag van € 30.416 voor elk van geïntimeerden;
gelast partijen over te gaan vereffening van de nalatenschap en vervolgens, voor zover dit nog aan de orde zou zijn, tot verdeling van de nalatenschap;
compenseert de proceskosten en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.F. Mollema en M. Burgers–Thomassen en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2024 in aanwezigheid van de griffier.