ECLI:NL:HR:2024:984
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 juni 2022, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. Deze eerdere uitspraken betroffen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2012 en 2013, alsook een aanslag voor het jaar 2014.
Belanghebbende heeft zijn beroep in cassatie ingesteld na de uitspraak van het Hof, waarbij de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, en is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024.