ECLI:NL:HR:2024:945

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
23/01969
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vaststelling van de WOZ-waarde van een hotel in aanbouw en de invloed van omzetbelasting op vervangingswaarde

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag en [X] B.V. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een hotel dat in aanbouw is, en de vraag in hoeverre de omzetbelasting invloed heeft op de vervangingswaarde van het onroerend goed. Het College had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 maart 2023, waarin het Hof oordeelde dat de aan de eigenaar van een in aanbouw zijnde onroerende zaak in rekening te brengen omzetbelasting niet tot de vervangingswaarde behoort, ook al kan de eigenaar deze belasting in aftrek brengen op zijn verschuldigde omzetbelasting. De Hoge Raad heeft het standpunt van het College verworpen en geoordeeld dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de omzetbelasting niet tot de vervangingswaarde behoort. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde het College in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 5.907 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd er een griffierecht van € 548 geheven van het College.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/01969
Datum28 juni 2024
ARREST
in de zaak van
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DEN HAAG
tegen
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 maart 2023, nr. BK-22/00616 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/5472) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020.

1.Geding in cassatie

1.1
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door K.A.G.M. Domen, heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
1.2
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 20 oktober 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2] Zowel het College als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de klacht

De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 17, lid 4, van de Wet waardering onroerende zaken aldus moet worden uitgelegd, dat de aan de eigenaar van een gebouwd eigendom in aanbouw in rekening te brengen omzetbelasting steeds tot de (gecorrigeerde) vervangingswaarde van die onroerende zaak behoort, ook als de eigenaar deze belasting in aftrek kan brengen op de door hem verschuldigde omzetbelasting. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat dit standpunt onjuist is. [3] De daartegen gerichte klacht faalt.

3.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 5.907 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, M.W.C. Feteris, M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag wordt een griffierecht geheven van € 548.

Voetnoten

2.ECLI:NL:PHR:2023:943, met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2023:979.
3.Zie HR 28 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:812.