Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door K.A.G.M. Domen, heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag en [X] B.V. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een hotel dat in aanbouw is, en de vraag in hoeverre de omzetbelasting invloed heeft op de vervangingswaarde van het onroerend goed. Het College had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 maart 2023, waarin het Hof oordeelde dat de aan de eigenaar van een in aanbouw zijnde onroerende zaak in rekening te brengen omzetbelasting niet tot de vervangingswaarde behoort, ook al kan de eigenaar deze belasting in aftrek brengen op zijn verschuldigde omzetbelasting. De Hoge Raad heeft het standpunt van het College verworpen en geoordeeld dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de omzetbelasting niet tot de vervangingswaarde behoort. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde het College in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 5.907 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd er een griffierecht van € 548 geheven van het College.