ECLI:NL:HR:2024:861

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
23/03663
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verplichting tot verstrekking van WOZ-gegevens en inzagerecht in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende voor het jaar 2020 en de daarbij behorende aanslag in de onroerendezaakbelastingen. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking en aanslag, waarbij hij verzocht om de taxatiekaart en andere relevante stukken. Deze stukken waren echter niet tijdig ter inzage gelegd, wat leidde tot een geschil over het inzagerecht en de verplichting van de heffingsambtenaar om deze stukken te verstrekken.

Het Gerechtshof oordeelde dat de KOUDV- en liggingsfactoren op verzoek moesten worden verstrekt, maar dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de bezwaarfase toe te zenden. Belanghebbende ging in cassatie tegen dit oordeel. De Hoge Raad oordeelde dat de heffingsambtenaar wel degelijk verplicht was om de gevraagde gegevens te verstrekken, en dat het Hof dit had miskend. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, evenals die van de Rechtbank, maar alleen voor wat betreft de proceskosten en het griffierecht.

De Hoge Raad droeg de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten op om belanghebbende te vergoeden voor de kosten van het geding in cassatie en de griffierechten die hij had betaald. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de heffingsambtenaar in het kader van de Wet WOZ en het recht op inzage in relevante stukken tijdens de bezwaarprocedure.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/03663
Datum14 juni 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN NEUNEN, GERWEN EN NEDERWETTEN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 augustus 2023, nr. 22/00976 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant, (nr. SHE 20/3078) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Bij beschikking is de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende (hierna: de woning) voor het jaar 2020 vastgesteld. Tevens is de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
2.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor in 2.1 genoemde beschikking en aanslag. Daarbij is de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten (hierna: de heffingsambtenaar) onder verwijzing naar artikel 40 Wet WOZ verzocht om de taxatiekaart te verstrekken met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten en de manier waarop de verschillen met de vergelijkingsobjecten zijn verdisconteerd (hierna gezamenlijk aangeduid als: de gevraagde stukken).
2.3
Op 3 juni 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. De gevraagde stukken hebben niet voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage gelegen. Zij zijn ook niet tijdens de bezwaarprocedure aan belanghebbende toegezonden. Op 31 augustus 2020 is belanghebbende door de heffingsambtenaar uitgenodigd om de gevraagde stukken alsnog in te zien. Die hebben, voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2020, tussen 7 en 11 september 2020 ter inzage gelegen. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid tot inzage.

3.Procedure voor het Hof

3.1
Voor het Hof was de waarde van de woning niet meer in geschil. Wel was in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de gevraagde stukken had moeten toezenden. Ook was in geschil of de heffingsambtenaar het inzagerecht van artikel 7:4, lid 2, Awb heeft geschonden.
3.2
Het Hof heeft geoordeeld dat de KOUDV- en liggingsfactoren behoren tot de gegevens die op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ op verzoek moeten worden verstrekt, en dat die factoren eveneens zijn aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 7:4, lid 2, Awb.
3.3
Verder heeft het Hof geoordeeld dat op de heffingsambtenaar niet de verplichting rust om in de bezwaarfase bepaalde stukken aan belanghebbende toe te zenden. Artikel 7:4, lid 4, Awb bevat, aldus het Hof, niet de verplichting tot toezending van (alle) op de zaak betrekking hebbende stukken.

4.Beoordeling van de middelen

4.1
Middel I komt op tegen het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel van het Hof met het betoog dat op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ wel degelijk een toezendverplichting bestaat indien is verzocht om verstrekking van de in die bepaling bedoelde gegevens. Het middel slaagt. Aangezien de gevraagde gegevens behoren tot de gegevens als bedoeld in artikel 40, lid 2, Wet WOZ, zoals het Hof ook terecht heeft overwogen, was de heffingsambtenaar gehouden een afschrift daarvan aan belanghebbende toe te zenden. [2] Het Hof heeft dit miskend met zijn – kennelijk op artikel 7:4 Awb gebaseerde – overweging dat op de heffingsambtenaar niet de verplichting rust om in de bezwaarfase bepaalde stukken aan belanghebbende toe te zenden.
4.2
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, Wet op de rechterlijke organisatie).
4.3
Gelet op het hetgeen hiervoor in 4.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Aangezien in hoger beroep de waarde van de woning niet meer in geschil was, kan de Hoge Raad de zaak afdoen.

5.Proceskosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank maar uitsluitend met betrekking tot de beslissing inzake de proceskosten en het ontbreken van een beslissing inzake het griffierecht,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136,
- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 136 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank van € 48,
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.750 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 1.750 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 1.750 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.

Voetnoten

2.HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, rechtsoverweging 3.2.1.