4.1Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) slechts dienen een uitspraak van het EHRM waarin is vastgesteld dat het EVRM dan wel een protocol bij dit verdrag is geschonden in de procedure die tot de veroordeling of een veroordeling wegens hetzelfde feit heeft geleid, als herziening noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM.
4.2.1Op de Staat rust de verplichting tot het bieden van rechtsherstel als het EHRM in een uitspraak een schending van een Verdragsrecht heeft vastgesteld. Dit rechtsherstel kan geheel of gedeeltelijk plaatsvinden door middel van herziening van de strafzaak waarin die schending zich heeft voorgedaan (vgl. HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS8858). De in artikel 457 lid 1, aanhef en onder b, Sv opgenomen grond strekt ertoe die mogelijkheid tot herziening te bieden. Vereist is dat herziening noodzakelijk is met het oog op het rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM. 4.2.2Het rechtsherstel dat met herziening op de in artikel 457 lid 1, aanhef en onder b, Sv opgenomen grond wordt geboden, kan onder meer erin bestaan dat de berechting opnieuw plaatsvindt. Daarbij is voor de beantwoording van de vraag of herziening noodzakelijk is met het oog op het rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM, niet van belang of bij het opnieuw berechten van de zaak ook een andere uitkomst van de strafzaak is te verwachten (vgl. Kamerstukken II 2008/09, 32045, p. 11-12 en p. 39). Voor de nieuwe berechting verwijst de Hoge Raad op grond van artikel 472 lid 1 Sv de zaak naar een gerechtshof als bedoeld in artikel 471 lid 1 Sv. Dit gerechtshof kan – met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad – de eerdere uitspraak handhaven dan wel met vernietiging van de eerdere uitspraak recht doen.
4.3.1De onder 2.2 genoemde uitspraak van het EHRM is gewezen naar aanleiding van de klacht van de aanvrager dat – kort gezegd – zijn strafrechtelijke vervolging en veroordeling als gevolg van zijn betrokkenheid bij een protestactie gericht tegen de ontruiming van een kraakpand, een schending opleveren van het recht op vrijheid van vreedzame vergadering als bedoeld in artikel 11 EVRM. Het EHRM heeft deze klacht beoordeeld en is daarbij in zijn uitspraak tot de volgende conclusie gekomen:
“67. It follows that the interference with the applicants’ rights cannot be said to have been “necessary in a democratic society” and was thus in breach of Article 11 of the Convention.”
4.3.2Gelet op deze door het EHRM vastgestelde schending van artikel 11 EVRM is naar het oordeel van de Hoge Raad herziening noodzakelijk met het oog op rechtsherstel, waarbij dat rechtsherstel in dit geval erin moet bestaan dat de berechting opnieuw zal plaatsvinden. De aanvraag is dus gegrond en moet op grond van artikel 472 lid 1 Sv worden toegewezen.
4.4.1In de aanvraag wordt nog naar voren gebracht dat, bij een gegrondverklaring van de aanvraag, de Hoge Raad zou moeten overgaan tot het zelf afdoen van de zaak, waarbij dan door de Hoge Raad het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging. De grond voor die niet-ontvankelijkverklaring zou erin zijn gelegen dat “het jegens verzoeker gewezen vonnis in eerste aanleg dateert van 14 juni 2013, zodat vaststaat dat de eerste daad van vervolging meer dan tien jaar geleden plaatsvond en na herziening ingevolge artikel 72 lid 2 Sr beide feiten zijn verjaard.”
4.4.2De aanvraag neemt daarbij tot uitgangspunt dat bij gegrondverklaring van deze aanvraag de vraag naar verjaring van de overtredingen, zoals deze in de onder 1 genoemde uitspraak zijn bewezenverklaard, aan de orde komt en dat bij de beantwoording van die vraag de periode tussen het onherroepelijk worden van het arrest van het hof op 11 april 2017 en de dag van de uitspraak van de Hoge Raad in deze herzieningszaak moet worden meegerekend. Die opvatting is onjuist. De Hoge Raad overweegt in dit verband het volgende.
4.5.1Uitgangspunt van het Nederlandse recht is dat een veroordeling die door de Nederlandse strafrechter is uitgesproken, na het verstrijken van de termijnen voor het instellen van gewone rechtsmiddelen en eventueel na het daadwerkelijk benut zijn van die rechtsmiddelen, onherroepelijk wordt. Slechts onder bijzondere omstandigheden is een inbreuk op die onherroepelijkheid mogelijk, namelijk als een aanvraag tot herziening van zo’n veroordelende uitspraak wordt ingediend en na onderzoek gegrond wordt bevonden. De aanwending van het buitengewone rechtsmiddel van herziening kan daarom slechts in uitzonderlijke gevallen leiden tot heropening van een strafproces dat met een onherroepelijke rechterlijke beslissing was afgerond. (Vgl. HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:605, rechtsoverweging 3.1.2 onder A.) 4.5.2Als de Hoge Raad de herzieningsaanvraag als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder b of c, Sv gegrond acht en de zaak niet zelf afdoet, zal hij op grond van artikel 472 Sv de zaak verwijzen naar een gerechtshof dat van de zaak nog geen kennis heeft genomen. Zo’n verwijzingsbeslissing tast de onherroepelijkheid van de uitspraak waartegen de herzieningsaanvraag is gericht niet aan, omdat de Hoge Raad de in herziening bestreden uitspraak niet vernietigt.
Het hof waarnaar de zaak wordt verwezen, zal – nadat het onderzoek en de beraadslaging hebben plaatsgevonden – op grond van artikel 476 lid 5 Sv en met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad uitspraak doen. Nu het gaat om een bij de verwijzing door de Hoge Raad niet vernietigde uitspraak, kan die uitspraak het volgende inhouden. Het hof kan de onherroepelijke uitspraak handhaven met gehele of gedeeltelijke overneming, aanvulling of verbetering van de gronden. Het hof kan echter ook opnieuw recht doen, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de onherroepelijke uitspraak.
Het is dus aan het hof waarnaar de zaak wordt verwezen om te bezien of – mede in het licht van de herzieningsgrond die tot gegrondheid van de herzieningsaanvraag heeft geleid – aanleiding bestaat de onherroepelijke uitspraak te vernietigen. Als het hof tot vernietiging overgaat, wordt in dezelfde uitspraak als waarin die vernietiging wordt uitgesproken, opnieuw recht gedaan.
4.6.1Na het onherroepelijk worden van een uitspraak komt geen betekenis toe aan de wettelijke bepalingen over de verjaring omdat geen recht tot strafvordering meer bestaat dat door verjaring zou kunnen vervallen (vgl. in een enigszins andere context HR 16 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3286, rechtsoverweging 3.7). Ook op het moment dat het hof na verwijzing op grond van artikel 476 lid 5 Sv opnieuw recht doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van een onherroepelijke uitspraak, vinden die wettelijke bepalingen geen toepassing. Dat is niet anders als de Hoge Raad een herzieningsaanvraag gegrond acht en vervolgens de zaak zelf afdoet. 4.6.2Ook de omstandigheid dat een tegen de Staat gevoerde procedure voor het EHRM heeft geresulteerd in een veroordelende uitspraak van het EHRM, dwingt niet tot de in de aanvraag voorgestane wijze van afdoening van de zaak, zoals weergegeven onder 4.4.1. Een veroordelende uitspraak van het EHRM tast immers niet de onherroepelijkheid van de onderliggende nationaalrechtelijke uitspraak aan, maar stelt een schending van een Verdragsrecht vast waarna het aan de betreffende staat is om aan te geven op welke wijze adequaat rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM zal worden geboden.