Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Bewezenverklaring en kwalificatie
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Beoordeling van het derde middel
5.Beoordeling van de overige middelen
6.Beslissing
11 april 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van deelname aan een samenscholing op 5 juli 2011 te Amsterdam, waarbij hij aanwezig was bij een gebeurtenis die leidde tot ongeregeldheden. De Hoge Raad oordeelde dat de term 'deelnemen' binnen de context van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Amsterdam 2008 een specifieke betekenis heeft, die verschilt van de betekenis in het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had geoordeeld dat de samenkomst niet primair gericht was op gemeenschappelijke meningsuiting, maar op het verhinderen van een aangekondigde ontruiming door de politie. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de gedragingen van de aanwezigen onder de werking van de APV vielen en niet als een manifestatie in de zin van de Wet openbare manifestaties konden worden gekwalificeerd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd benadrukt dat de gedragingen niet in overeenstemming waren met de bescherming van het recht op vrije vereniging zoals bedoeld in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.