ECLI:NL:HR:2007:AZ3286
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Verjaring van het recht tot strafvordering bij niet-ontvankelijkheid in hoger beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2007 een tussenarrest gewezen in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was op 25 september 2002 door de Kantonrechter veroordeeld voor een overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) en was op 11 oktober 2005 in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad behandelt de vraag of het recht tot strafvordering is vervallen door verjaring. De verjaringstermijn bedraagt in dit geval maximaal vier jaar, maar de Hoge Raad stelt dat verjaring alleen kan leiden tot verval van het recht tot strafvordering als dat recht nog bestaat. Dit betekent dat als de verdachte een rechtsmiddel heeft ingesteld, maar dit niet binnen de wettelijke termijn heeft gedaan, de uitspraak onherroepelijk wordt en er geen recht tot strafvordering meer bestaat dat door verjaring kan vervallen. De Hoge Raad oordeelt dat het recht tot strafvordering niet is vervallen indien het cassatieberoep tegen de niet-ontvankelijkheid in hoger beroep niet slaagt. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting om de Advocaat-Generaal de gelegenheid te geven zich over het middel uit te laten. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de verjaringsregels en de gevolgen van termijnoverschrijding voor het recht tot strafvordering.