ECLI:NL:HR:2024:827
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door A. den Otter, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 maart 2023. Deze uitspraak betrof de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende waren opgelegd over de jaren 2010 tot en met 2012, evenals de aanslagen voor de jaren 2014 en 2015. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 7 juni 2024 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.