ECLI:NL:HR:2024:821
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over precariobelasting op nutsnetwerken en overgangsrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de precariobelasting die aan belanghebbende, [X] B.V., is opgelegd door de gemeente Uitgeest voor de jaren 2016 en 2017. Het dagelijks bestuur van Cocensus heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 24 januari 2023 had geoordeeld dat de aanslagen voor het jaar 2016 buiten de daarvoor geldende termijn waren opgelegd. Het Hof oordeelde dat de belastingschuld voor het jaar 2016 was ontstaan op 1 januari 2016, waardoor de aanslag die op 20 december 2019 was opgelegd, niet meer geldig was. Voor het jaar 2017 oordeelde het Hof dat de gemeente niet bevoegd was om precariobelasting te heffen over het tweede halfjaar van dat jaar, omdat de heffing niet voldeed aan de voorwaarden van het overgangsrecht dat op 1 juli 2017 in werking trad. De Hoge Raad heeft de klachten van het dagelijks bestuur van Cocensus over de uitspraak van het Hof ongegrond verklaard en bevestigd dat de gemeente niet bevoegd was om de aanslagen op te leggen. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de kosten van het geding in cassatie voor het dagelijks bestuur van Cocensus voor rekening komen, vastgesteld op € 3.282, terwijl er geen aanleiding was om proceskosten te vergoeden voor het incidentele beroep van belanghebbende. Dit arrest benadrukt de strikte voorwaarden waaronder gemeenten precariobelasting kunnen heffen op nutsnetwerken, vooral in het licht van het overgangsrecht.