Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
7 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verlenging van een machtiging voor onvrijwillig verblijf in een zorginstelling. De zaak betreft een betrokkene met een psychogeriatrische aandoening die verzocht om een opvolgende machtiging op basis van artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 7 december 2023 een beschikking gegeven, waartegen de betrokkene cassatie heeft ingesteld. De Centrale Indicatiestelling Zorg (CIZ), de verweerder in cassatie, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene beoordeeld, maar deze niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank, en dat er geen noodzaak was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep wordt verworpen.