4.1Het eerste middel richt zich in de eerste plaats tegen het hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel van het Hof dat de vrijstelling van artikel 8.4a, lid 1, letter a, van de URLB 2011 niet van toepassing is op de verstrekking van gezonde maaltijden omdat die verstrekking het welzijn en de gezondheid van werknemers slechts in het algemeen bevordert.
4.2.1In zijn verweerschrift in cassatie heeft de Staatssecretaris het standpunt ingenomen dat de gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen uitsluitend ziet op voorzieningen die direct samenhangen met de verplichtingen van de inhoudingsplichtige op grond van de Arbowet. Zijns inziens geldt de vrijstelling reeds daarom niet voor gezondheidsbevorderende voorzieningen die op vrijwillige basis deel kunnen uitmaken van het arbeidsomstandighedenbeleid van een inhoudingsplichtige.
4.2.2De eis dat de voorziening direct moet samenhangen met verplichtingen van de inhoudingsplichtige op grond van de Arbowet, gold tot 1 januari 2011 op grond van artikel 43, lid 2, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. De voorwaarde van samenhang met verplichtingen van de inhoudingsplichtige op grond van de Arbowet is niet overgenomen in de per 1 januari 2011 ingevoerde URLB 2011. Het oorspronkelijke artikel 3.7, lid 1, letter b, van die regeling sprak met betrekking tot arbovoorzieningen van “voorzieningen die rechtstreeks voortvloeien uit het arbeidsomstandighedenbeleid dat de inhoudingsplichtige voert op grond van de Arbeidsomstandighedenwet”. Die formulering is in het hier toepasselijke, per 2015 ingevoerde artikel 8.4a, lid 1, letter a, van de URLB 2011 ongewijzigd overgenomen. In de toelichting bij de URLB 2011 is niet vermeld waarom in deze regeling niet langer wordt verwezen naar verplichtingen van de inhoudingsplichtige op grond van de Arbowet. Uit die toelichting blijkt ook niet dat beoogd is de eis van samenhang met verplichtingen van de inhoudingsplichtige te handhaven. Wel is bij een tegelijkertijd met de URLB 2011 per 1 januari 2011 ingevoerde wijziging van artikel 13 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB 1964) in de memorie van toelichting in algemene zin opgemerkt dat de bepalingen in de Uitvoeringsregeling loonbelasting omtrent voorzieningen op de werkplek, zoals arbovoorzieningen, worden gecontinueerd
.Die algemene opmerking over een nog te treffen uitvoeringsregeling vormt echter onvoldoende grond voor een uitleg van de URLB 2011 waarin de eis van samenhang met verplichtingen van de inhoudingsplichtige, in weerwil van de bewoordingen van deze regeling, nog steeds geldt.
4.2.3Daarbij komt dat de bewoordingen van de met ingang van 2011 gewijzigde regeling juist op het tegendeel wijzen, doordat daarin sindsdien slechts de eis wordt gesteld dat de voorzieningen rechtstreeks voortvloeien uit het arbeidsomstandighedenbeleid dat de inhoudingsplichtige voert op grond van de Arbowet. Uit de parlementaire toelichting op de Arbowet, weergegeven in onderdeel 4.6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, volgt dat de werkgever in samenwerking met de werknemers een eigen beleidsruimte heeft voor zover geen zogenoemde middelvoorschriften gelden, en dat daardoor tot dat beleid ook maatregelen kunnen behoren waartoe een werkgever niet verplicht is op grond van de Arbowet. Bovendien blijkt uit die toelichting dat er grote en belangrijke terreinen bestaan waarvoor vrijwel geen concrete voorschriften gelden, waardoor de werkgever beleidsvrijheid heeft. Daarbij is als voorbeeld gewezen op het verzuimbeleid en het voorkomen van werkstress. De verwijzing in de URLB 2011 naar het arbeidsomstandighedenbeleid dat de inhoudingsplichtige voert op grond van de Arbowet, brengt daarom mee dat het ook kan gaan om voorzieningen waartoe de inhoudingsplichtige niet verplicht is op grond van de Arbowet. Hierbij past niet om bij de toepassing van artikel 8.4a, lid 1, letter a, van de URLB 2011 de vergaande beperking aan te nemen die zou voortvloeien uit de eis dat de voorzieningen berusten op een verplichting van de werkgever op grond van de Arbowet. Daarbij komt dat in de toelichting op artikel 3.7, lid 1, letter b, van de URLB 2011 als voorbeeld is gewezen op geneeskundige keuringen en inentingen in het kader van preventie- en verzuimbeleid, verstrekkingen waartoe een werkgever op grond van de Arbowet niet verplicht is.
4.2.4Gelet op het voorgaande is het Hof terecht ervan uitgegaan dat toepassing van de gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen niet wordt uitgesloten door de enkele omstandigheid dat het op grond van artikel 3, lid 1, van de Arbowet gevoerde arbeidsomstandighedenbeleid van een inhoudingsplichtige verder gaat dan de Arbowet voorschrijft. Het hiervoor in 4.2.1 vermelde standpunt van de Staatssecretaris moet dus worden verworpen.
4.3.1Bij de beoordeling van het middel komt het daarom niet erop aan of belanghebbende op grond van de Arbowet verplicht was gezonde maaltijden aan haar personeel te verstrekken maar, in overeenstemming met de tekst van de URLB 2011, of die verstrekking rechtstreeks voortvloeit uit het arbeidsomstandighedenbeleid dat belanghebbende in 2017 en 2018 voerde op grond van de Arbowet.
4.3.2Daarbij dient tot uitgangspunt te worden genomen dat beleid ter voorkoming en beperking van ziekteverzuim ook kan worden gerekend tot het arbeidsomstandighedenbeleid op grond van de Arbowet, zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis vermeld in de onderdelen 4.8 tot en met 4.10 van de conclusie van de Advocaat-Generaal. Daarbij sluit aan dat de hiervoor in 4.2.2 vermelde toelichting op de URLB 2011 als voorbeelden van verstrekkingen die rechtstreeks uit arbeidsomstandighedenbeleid op grond van de Arbowet voortvloeien, melding maakt van geneeskundige keuringen en inentingen in het kader van preventie- en verzuimbeleid van een werkgever.
4.3.3Naar van algemene bekendheid is, vermindert gezond eten de kans op ziekten en kan het herstel na een ziekte daardoor worden bevorderd. Het verstrekken van gezonde maaltijden aan personeel kan daarom deel uitmaken van het beleid van een werkgever ter voorkoming van ziekteverzuim, en kan dus – gelet op hetgeen hiervoor in 4.3.2 is overwogen – een onderdeel zijn van het arbeidsomstandighedenbeleid van die werkgever.
4.3.4Hieraan kan niet afdoen dat het verstrekken van gezonde maaltijden aan personeel in meer algemene zin het welzijn en de gezondheid van werknemers bevordert. Artikel 3, lid 1, van de Arbowet bepaalt dat de werkgever moet zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en dat hij daartoe een beleid moet voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.3.2 is overwogen moet deze bepaling in die zin ruim worden uitgelegd dat ook beleid ter voorkoming van ziekteverzuim daartoe kan worden gerekend, ook indien dat beleid slechts meer in algemene zin het welzijn en de gezondheid van werknemers bevordert en niet specifiek gericht is op met de arbeid verbonden aspecten van hun gezondheid.