Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
16 april 2024.
Hoge Raad
Op 16 april 2024 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een beschikking gegeven in de zaak met nummer 23/03625. Deze beschikking betreft een cassatieberoep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 augustus 2023, waarin een klaagschrift was ingediend op basis van artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1974, had beroep ingesteld na beslaglegging op zijn mobiele telefoon, die plaatsvond naar aanleiding van een Europees onderzoeksbevel van Belgische autoriteiten. De klager stelde dat zijn recht op eigendom, zoals gewaarborgd door artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was geschonden.
De advocaat van de klager, S.T. van Berge Henegouwen, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarop de advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten, mede gelet op de gronden die zijn vermeld in de beschikking in de zaak 23/04275 Br (ECLI:NL:HR:2024:604), niet kunnen leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft.