ECLI:NL:HR:2024:573
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake onroerendezaakbelastingen en Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Oosters, tegen het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 8 november 2022, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, en werd in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024.