Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
5 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de totstandkoming van een koopovereenkomst. De zaak betreft een geschil tussen [gegadigde], wonende in Taiwan, en [eigenaar] en [echtgenote], die in Nederland wonen. De Hoge Raad heeft de klachten van [gegadigde] over het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 14 februari 2023 beoordeeld. Dit vonnis was in het kader van een eerdere rechtszaak die begon met een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire op 2 december 2020. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten van [gegadigde] niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en [gegadigde] veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.