ECLI:NL:HR:2024:481

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
24/00663
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen leden van de Hoge Raad in belastingzaak

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de Hoge Raad die betrokken zijn bij zijn cassatieprocedure in een belastingzaak. Het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van de aankondiging van de uitspraak in de zaak, waarbij verzoeker betoogt dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zijn verweer te voeren. De Hoge Raad heeft op 22 maart 2024 het verzoek om wraking afgewezen. De procedure begon met een beroep in cassatie dat was ingeschreven onder nummer 22/00557. Verzoeker ontving op 8 februari 2024 bericht dat de uitspraak op 16 februari 2024 zou plaatsvinden, en dat deze zou worden gedaan door de raadsheren M.E. van Hilten, E.N. Punt, M.A. Fierstra, E.F. Faase en P.A.G.M. Cools. Op 14 februari 2024 diende verzoeker zijn wrakingsverzoek in, dat werd geregistreerd onder nummer 24/00663. De gewraakte raadsheren gaven aan niet in de wraking te berusten en af te zien van een hoorzitting. Verzoeker werd uitgenodigd om zijn verzoek mondeling toe te lichten, maar hij gaf aan niet in de gelegenheid te zijn om te verschijnen. De Hoge Raad heeft vervolgens de beoordeling van het wrakingsverzoek voortgezet zonder de mondelinge toelichting van verzoeker. De Hoge Raad oordeelde dat verzoeker onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid van de raadsheren objectief gerechtvaardigd zouden maken. De afwijzing van het wrakingsverzoek werd daarom bevestigd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VIERDE KAMER
Nummer24/00663
Datum22 maart 2024
BESLISSING
in de zaak van
[verzoeker] te [plaats] (hierna: verzoeker)
betreffende het door verzoeker ingediende verzoek om wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.

1.De procedure

1.1
Verzoeker heeft beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 22/00557. Bij bericht van 8 februari 2024 is aan verzoeker meegedeeld dat op 16 februari 2024 in de hiervoor genoemde zaak uitspraak zal worden gedaan en dat de beslissing wordt genomen door de leden van de Hoge Raad M.E. van Hilten, E.N. Punt, M.A. Fierstra, E.F. Faase en P.A.G.M. Cools.
1.2
Op de griffie van de Hoge Raad is op 14 februari 2024 een brief ingekomen waarbij verzoeker de wraking heeft verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad. Het wrakingsverzoek is bij de Hoge Raad ingeschreven onder nummer 24/00663. De leden van de Hoge Raad tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.
1.3
Bij brief van 29 februari 2024 is verzoeker uitgenodigd om het hiervoor in 1.2 genoemde verzoek mondeling toe te lichten op 11 maart 2024. Verzoeker heeft deze brief op 6 maart 2024 retour gezonden met daarop de aantekening “Niet in de gelegenheid”.
1.4
Bij brief van 7 maart 2024 is verzoeker meegedeeld dat de Hoge Raad de reactie van verzoeker zo begrijpt dat hij geen gebruik wil maken van de gelegenheid om het verzoek mondeling toe te lichten, en dat het verzoek nu verder in behandeling wordt genomen. Deze brief is op 8 maart 2024 door of namens verzoeker in ontvangst genomen. Verzoeker is op 11 maart 2024 niet verschenen.
1.5
De advocaat-generaal W.L. Valk heeft meegedeeld af te zien van het nemen van een conclusie.

2.Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1
Op grond van artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 AWR is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
2.2
Bij de behandeling van het verzoek om wraking moet worden vooropgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. [1]
2.3
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de aankondiging dat uitspraak zal worden gedaan. Niet valt in te zien dat uit die aankondiging valt af te leiden dat de raadsheren die de uitspraak zullen gaan doen vooringenomen zijn.
2.4
Aan zijn wrakingsverzoek legt verzoeker procedurele bezwaren ten grondslag. Hij betoogt dat hij niets heeft vernomen inzake een reactie of conclusie van dupliek van de Staatssecretaris van Financiën, dat de door hem voorgestelde werkwijze niet is gevolgd en dat de door hem nader ingediende klachten buiten beschouwing worden gelaten. Volgens verzoeker is hem onvoldoende de mogelijkheid geboden om verweer aan te tekenen. Daarom heeft hij geen andere keuze dan de Hoge Raad te wraken, aldus verzoeker.
2.5
Verzoeker stelt niet en zonder nadere toelichting valt ook niet in te zien dat de hiervoor in 2.4 genoemde procedurele bezwaren de conclusie rechtvaardigen dat de gewraakte raadsheren ten aanzien van hem vooringenomen zijn en evenmin dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat.
2.6
Het verzoek om wraking wordt daarom afgewezen.

3.Beslissing

De Hoge Raad wijst het verzoek om wraking van M.E. van Hilten, E.N. Punt, M.A. Fierstra, E.F. Faase en P.A.G.M. Cools af.
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, rechtsoverweging 4.2.1.