Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
15 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat die een werknemer bijstond na een ontslag op staande voet. De werknemer, die sinds 2002 in een pizzeria in Amsterdam werkte, werd op 18 april 2016 ontslagen door zijn werkgever, die geen tewerkstellingsvergunning voor hem had. De werknemer vroeg zijn advocaat, de Advocaat, om hem te helpen, maar deze heeft nagelaten om tijdig een procedure aanhangig te maken tegen de werkgever. De werknemer vorderde in eerste aanleg een schadevergoeding van € 8.630,69, omdat hij meende dat de Advocaat een beroepsfout had gemaakt door niet tijdig een verzoekschrift in te dienen. De kantonrechter oordeelde dat de Advocaat aansprakelijk was en veroordeelde hem tot betaling van € 2.360,75 aan de werknemer.
In hoger beroep wijzigde de werknemer zijn eis en vorderde hij een bedrag van € 60.000,-- aan achterstallig salaris. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van de werknemer af. Het hof oordeelde dat de Advocaat een beroepsfout had gemaakt, maar dat de werknemer niet had onderbouwd dat hij recht had op een hoger bedrag aan schadevergoeding. De werknemer ging in cassatie tegen deze beslissing.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de werknemer niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de werknemer in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere oordelen van de lagere rechters over de aansprakelijkheid van de Advocaat en de hoogte van de schadevergoeding.