Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief Iaanspraak op doorbetaling van zijn loon gedurende zes maanden na het ontslag op staande voet op 18 april 2016. Uit zijn salarisstroken blijkt dat hij maandelijks 86,67 uren werkte en laatstelijk € 377,72 netto ontving, maar [appellant] kan met getuigenbewijs aantonen dat hij maandelijks 246 uur werkte en € 1.400,- netto ontving. [appellant] heeft echter met zijn werkgever afgesproken dat hij op basis van zijn gewerkte uren € 2.400,- netto per maand zou krijgen. [appellant] stelt daarom recht te hebben, primair op een maandsalaris van € 2.400,- netto, subsidiair op een maandsalaris van € 1.400,- netto, en meer subsidiair op een maandsalaris van € 377,72 per maand. Volgens [appellant] is de kantonrechter voorts ten onrechte uitgegaan van een te verwachten loondoorbetaling gedurende vijf maanden. Aangezien hij niet op regelmatige wijze is ontslagen was er een loondoorbetalingsverplichting van ten minste zes maanden, aldus [appellant] .
grieven I en IIIook aanspraak op een schadevergoeding ter hoogte van zijn achterstallige salaris over de periode juni 2012 tot en met juni 2016. [appellant] meent dat hij vanaf het begin van het dienstverband tot het einde daarvan op 18 april 2016 structureel te weinig salaris heeft ontvangen. Hij stelt recht te hebben op een maandsalaris van primair € 2.400,- netto, subsidiair € 1.400,- netto, en meer subsidiair € 377,72 netto, vermeerderd met een feestdagentoeslag van 50% voor elk gewerkt overuur. Volgens [appellant] had [geïntimeerde] in juni 2016 tot dagvaarding van zijn ex-werkgever over kunnen gaan en aldus de verjaring van de loonvordering kunnen stuiten.
grief IIbetoogt [appellant] dat de kantonrechter het te laat uitbetaalde loon op grond van artikel 7:625 BW had moeten verhogen met een wettelijke verhoging van 50% in plaats van (slechts) 25%.
grief IIIbetoogt [appellant] dat de kantonrechter de wettelijke rente ten onrechte heeft toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, te weten 28 maart 2019. Volgens [appellant] gaat de wettelijke rente bij het uitbetalen van salaris in dit geval al lopen vanaf 30 april 2016, dat wil zeggen na het ontslag op staande voet.
grief IIIbestrijdt [appellant] de afwijzing van zijn vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] maakt in hoger beroep aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 806,53.
grief IIIfaalt derhalve.