ECLI:NL:HR:2024:394
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de waarde van onroerende zaken en de verplichtingen van de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, tegen het Dagelijks Bestuur van Cocensus. De zaak betreft een geschil over de vastgestelde waarde van een woning in Haarlem voor het jaar 2020, die door de heffingsambtenaar op € 536.000 was vastgesteld. Belanghebbende stelde dat deze waarde te hoog was en dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet alle gevraagde gegevens had verstrekt, zoals de grondstaffel en de taxatiekaart. Het Gerechtshof Amsterdam had eerder geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan door het taxatieverslag te verstrekken.
De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof over de verplichtingen van de heffingsambtenaar in de bezwaarfase herzien. Het eerste middel van belanghebbende, dat zich richtte tegen het oordeel van het Hof, slaagde. De Hoge Raad oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover het de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht betrof. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie en de kosten voor de behandeling van de zaak voor het Hof en de Rechtbank toegewezen aan de heffingsambtenaar en het Dagelijks Bestuur van Cocensus.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de verantwoordelijkheden van de heffingsambtenaar bij het verstrekken van informatie in de bezwaarfase en de noodzaak om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen. Dit arrest heeft implicaties voor de manier waarop heffingsambtenaren omgaan met taxatieverslagen en de informatievoorziening aan belanghebbenden.