ECLI:NL:HR:2024:394

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
22/02979
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de waarde van onroerende zaken en de verplichtingen van de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, tegen het Dagelijks Bestuur van Cocensus. De zaak betreft een geschil over de vastgestelde waarde van een woning in Haarlem voor het jaar 2020, die door de heffingsambtenaar op € 536.000 was vastgesteld. Belanghebbende stelde dat deze waarde te hoog was en dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet alle gevraagde gegevens had verstrekt, zoals de grondstaffel en de taxatiekaart. Het Gerechtshof Amsterdam had eerder geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan door het taxatieverslag te verstrekken.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof over de verplichtingen van de heffingsambtenaar in de bezwaarfase herzien. Het eerste middel van belanghebbende, dat zich richtte tegen het oordeel van het Hof, slaagde. De Hoge Raad oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover het de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht betrof. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie en de kosten voor de behandeling van de zaak voor het Hof en de Rechtbank toegewezen aan de heffingsambtenaar en het Dagelijks Bestuur van Cocensus.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de verantwoordelijkheden van de heffingsambtenaar bij het verstrekken van informatie in de bezwaarfase en de noodzaak om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen. Dit arrest heeft implicaties voor de manier waarop heffingsambtenaren omgaan met taxatieverslagen en de informatievoorziening aan belanghebbenden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/02979
Datum15 maart 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN COCENSUS
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 juni 2022, nr. 21/01629 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 20/4188) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Haarlem voor het jaar 2020.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van Cocensus (hierna: het Dagelijks Bestuur), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

De heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem (hierna: de heffingsambtenaar) heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de woning aan de [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) per waardepeildatum 1 januari 2019 voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 536.000.

3.Procedure voor het Hof

3.1
Voor het Hof was in geschil of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Ook was in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase in aanvulling op het taxatieverslag de gevraagde gegevens betreffende de grondstaffel, de taxatiekaart met de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de vergelijkingsobjecten, en het indexeringspercentage had moeten toezenden.
3.2
Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat de heffingsambtenaar met het verstrekken van het taxatieverslag in de bezwaarfase heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 40 van de Wet WOZ.

4.Beoordeling van de middelen

4.1
Het eerste middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de heffingsambtenaar met het toezenden van het taxatieverslag aan zijn verplichtingen op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft voldaan. Het middel slaagt. De Hoge Raad verwijst naar de overwegingen 3.1 tot en met 3.3 van het arrest van 18 augustus 2023. [2]
4.2
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4.3
Gelet op hetgeen hiervoor in 4.1 is overwogen, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. Aangezien geen klachten zijn gericht tegen het oordeel van het Hof dat, zoals ook de Rechtbank heeft geoordeeld, de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, behoeft de bestreden uitspraak slechts te worden vernietigd voor zover het de beslissingen inzake de proceskosten van het (hoger) beroep en het ontbreken van beslissingen inzake het griffierecht ter zake van het (hoger) beroep betreft.

5.Proceskosten

Het Dagelijks Bestuur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend met betrekking tot de beslissing inzake de proceskosten en het ontbreken van een beslissing inzake het griffierecht,
- draagt het dagelijks bestuur van Cocensus op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136,
- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 134 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank van € 48,
- veroordeelt het dagelijks bestuur van Cocensus in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.750 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 875 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 1.750 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.

Voetnoten

2.HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.