ECLI:NL:HR:2024:392

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
22/02171
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verplichtingen van de heffingsambtenaar bij het verstrekken van taxatiegegevens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de waarde van een onroerende zaak, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 241.000 voor het jaar 2019, en de verplichtingen van de heffingsambtenaar bij het verstrekken van taxatiegegevens. De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 april 2022 werd aangevochten, waarbij het Hof had geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldeed aan zijn verplichtingen door het taxatieverslag ter inzage te leggen, maar niet de aanvullende gegevens aan belanghebbende had verstrekt. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de heffingsambtenaar volstond met het toezenden van het taxatieverslag. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarbij het College werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierechten aan belanghebbende. Dit arrest benadrukt de verplichtingen van de heffingsambtenaar onder de Wet WOZ en de noodzaak om transparant te zijn in het verstrekken van relevante gegevens aan belanghebbenden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/02171
Datum15 maart 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 april 2022, nr. 21/00546, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam (hierna: de heffingsambtenaar) tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 20/2108) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2019. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

De heffingsambtenaar heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat 1] (en [2]) te [Z] (hierna: de woning) per waardepeildatum 1 januari 2018 voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 241.000.

3.Procedure voor het Hof

3.1
Voor het Hof was in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase mocht volstaan met het ter inzage leggen van de gegevens waarom belanghebbende in aanvulling op het aan hem toegezonden taxatieverslag had verzocht, dan wel (afschriften van) deze gegevens aan belanghebbende had moeten toezenden. Voor het Hof was niet in geschil of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
3.2
Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat de heffingsambtenaar met het verstrekken van het taxatieverslag zowel aan zijn verplichtingen op grond van artikel 7:4 Awb als aan zijn verplichtingen op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft voldaan.
3.3
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen tot vergoeding van proceskosten en het geheven griffierecht. Die beslissingen houden in dat de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende in beroep gemaakte proceskosten en van het griffierecht omdat de heffingsambtenaar niet aan zijn verplichtingen op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft voldaan.

4.Beoordeling van de middelen

4.1
De Hoge Raad heeft de klachten van het eerste middel over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4.2
Het tweede tot en met het vierde middel komen erop neer dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ kon volstaan met het toezenden van het taxatieverslag, en dat hij met betrekking tot de andere aan de vastgestelde waarde ten grondslag gelegde gegevens kon volstaan met terinzagelegging voorafgaand aan de hoorzitting.
4.3.1
Deze middelen slagen op de gronden die zijn vermeld in de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 18 augustus 2023. [1]
4.3.2
Gelet op het hetgeen hiervoor in 4.3.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Aangezien in hoger beroep de waarde niet meer in geschil was kan de Hoge Raad de zaak afdoen. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

5.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond,
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136,
- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam op aan het Hof het griffierecht te betalen voor de behandeling van het hoger beroep van € 541,
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.750 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 875 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.