ECLI:NL:HR:2024:354

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
23/01632
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex art. 98.4 jo. art. 552a Sv tegen beschikking RC ex art. 98.3 Sv over toelaatbaarheid beslag i.v.m. verschoningsrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De klaagster, een rechtspersoon, had beklag ingediend op basis van artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, tegen een beschikking van de rechtbank over de toelaatbaarheid van beslag in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar grootschalige fraude in de voedselketen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het beklag niet openstond voor de klaagster, die niet-verschoningsgerechtigd was. De Hoge Raad heeft deze beslissing bevestigd en geoordeeld dat het cassatiemiddel van de klaagster tevergeefs was voorgesteld. Hierdoor kon de Hoge Raad het cassatieberoep van de klaagster niet in behandeling nemen. De redenen voor deze beslissing zijn verder uitgewerkt in een andere beschikking van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2024:312. De zaak heeft samenhang met meerdere andere zaken die ook betrekking hebben op het onderzoek naar de klaagster.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01632 Bv
Datum12 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, economische kamer, van 7 maart 2023, nummer RK 22/020748, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ‘s–Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de klaagster niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel en van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van het beklag.
2.2
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep van de klaagster niet in behandeling kan nemen. De redenen daarvoor staan vermeld in de beschikking die de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 23/01617 Bv, ECLI:NL:HR:2024:312.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 maart 2024.