ECLI:NL:HR:2024:298

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
22/03578
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van kredietovereenkomst door bank en toewijzing van vorderingen in dictum die niet aansluiten bij overwegingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank) en Hobo Hi-Fi Holding B.V. (hierna: Hobo Holding). Rabobank had in 2007 een kredietovereenkomst gesloten met Hobo Holding en haar groepsvennootschappen, waarbij in totaal € 4.073.010,-- werd gefinancierd. Door verlieslatende activiteiten van Hobo Holding vanaf 2012 en een daling van de omzet, heeft Rabobank in oktober 2014 de kredietovereenkomst beëindigd en de uitstaande bedragen opgeëist. Hobo Holding heeft hiertegen geprocedeerd en in hoger beroep vorderingen ingesteld tegen Rabobank, die aanvankelijk door de rechtbank waren afgewezen. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en Rabobank veroordeeld tot schadevergoeding aan Hobo Holding.

In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld over de vorderingen van Hobo Holding, met name met betrekking tot de vorderingen van de groepsvennootschappen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de groepsvennootschappen hun vorderingen op Rabobank niet aan Hobo Holding hebben overgedragen. Hierdoor heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof vernietigd voor zover het betreft de verklaring voor recht en de veroordeling tot betaling van schadevergoeding. De Hoge Raad heeft Rabobank wel toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen jegens Hobo Holding en Hobo, en heeft Rabobank veroordeeld tot betaling van de geleden schade, vermeerderd met rente en kosten, maar heeft de vordering van Hobo Holding als rechtsopvolgster van de groepsvennootschappen afgewezen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/03578
Datum1 maart 2024
ARREST
In de zaak van
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
hierna: Rabobank,
advocaat: T.T. van Zanten,
tegen
HOBO HI-FI HOLDING B.V.,
gevestigd te Geldermalsen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Hobo Holding,
advocaat: M.A.M. Wagemakers.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/13/654360/ HA ZA 18-956 van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2020;
b. het arrest in de zaak 200.287.623/01 van het gerechtshof Amsterdam van 28 juni 2022.
Rabobank heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Hobo Holding heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor Hobo Holding toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening op de wijze zoals vermeld in randnummer 4.3 van de conclusie.
De advocaat van Rabobank heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i)
Hobo Hi-Fi B.V. (hierna: Hobo) en Hobo Holding maakten deel uit van de Hobo-groep. De Hobo-groep hield zich bezig met de in- en verkoop van
high-end hi-fiapparatuur. Een organogram van de Hobo-groep in de voor deze zaak relevante periode ziet er als volgt uit:
(ii) Hobo Holding, Retail Team B.V. (hierna: Retail Team) en Hifi Nederhold B.V. (hierna: Hifi Nederhold) fungeerden binnen de Hobo-groep als houdstermaatschappijen en hielden (al dan niet indirect) alle aandelen in het kapitaal van Hobo respectievelijk Penhold B.V. (hierna: Penhold), die als werkmaatschappijen functioneerden. Crea B.V. (hierna: Crea) hield (al dan niet indirect) alle aandelen in het kapitaal van Hobo Holding en Hifi Nederhold. De activiteiten van de Hobo-groep vonden plaats binnen Hobo en Penhold, waarbij Hobo diverse winkels exploiteerde en Penhold als groothandel
high-end hi-fiapparatuur importeerde en distribueerde.
(iii) Rabobank heeft in 2007 met Hobo, Hobo Holding en Retail Team (hierna: Hobo c.s.) een overeenkomst gesloten op grond waarvan zij aan Hobo c.s. financieringen verstrekte van in totaal € 4.073.010,--.
(iv) Vanaf 2012 was de onderneming van Hobo verlieslatend en daalde haar omzet met 10 tot 20% per jaar.
(v) Hobo c.s. kwamen alle jaren hun verplichtingen jegens schuldeisers na. Zij voldeden steeds aan hun rente- en aflossingsverplichtingen jegens Rabobank. Vanaf eind 2012 voldeden de cijfers van Hobo c.s. niet aan een afspraak daarover tussen Hobo c.s. en Rabobank.
(vi) Op 16 oktober 2014 vond een bespreking plaats tussen Hobo c.s. en Rabobank. De schuld van Hobo c.s. bij Rabobank bedroeg toen ruim € 1.600.000,--. Rabobank heeft in die bespreking aan Hobo c.s. meegedeeld dat zij de financieringen met onmiddellijke ingang zou beëindigen.
(vii) Rabobank heeft bij brief van 16 oktober 2014 aan Hobo c.s. de financieringen opgezegd en de uitgeleende gelden onmiddellijk opgeëist.
(viii) Hobo heeft op 17 oktober 2014 haar eigen faillissement aangevraagd. Dit faillissement is op diezelfde dag uitgesproken.
(ix) Namens Hobo c.s. is bij brief van 27 oktober 2014 aan Rabobank bezwaar aangetekend tegen de inhoud van de opzeggingsbrief. Rabobank heeft niet op de brief gereageerd.
(x) Hobo Holding heeft door middel van cessie de vorderingen van Hobo op Rabobank verkregen, alsmede de vorderingen van Penhold, Hifi Nederhold, Hifi Team B.V. en Crea (hierna: de groepsvennootschappen) op Hobo.
2.2
In deze procedure vordert Hobo Holding – na wijziging van eis in hoger beroep – onder meer (i) een verklaring voor recht “dat Rabobank is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen en toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens Hobo Holding en haar rechtsvoorgangsters”, en (ii) veroordeling van Rabobank “tot betaling aan Hobo Holding van de daardoor door Hobo Holding en haar rechtsvoorgangsters geleden schade, te vermeerderen met rente en kosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet”.
2.3
De rechtbank [1] heeft de vorderingen van Hobo Holding afgewezen.
2.4
Het hof [2] heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en, voor zover in cassatie van belang, in het dictum van zijn arrest (i) voor recht verklaard “dat Rabobank toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen jegens Hobo Holding en haar rechtsvoorgangsters”, en (ii) Rabobank veroordeeld “tot betaling aan Hobo Holding van de daardoor door Hobo Holding en haar rechtsvoorgangsters geleden schade, te vermeerderen met rente en kosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet”.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 4.15) dat de vorderingen van Hobo Holding zullen worden toegewezen en tegen de in het dictum opgenomen verklaring voor recht en veroordeling tot betaling van schadevergoeding, voor zover die verklaring voor recht en die veroordeling zien op de vorderingen van de groepsvennootschappen op Rabobank. Onderdeel 3.5 klaagt dat het hof niet is ingegaan op het verweer van Rabobank dat laatstgenoemde vorderingen Hobo Holding niet toekomen, omdat de groepsvennootschappen aan Hobo Holding slechts hun vorderingen op Hobo hebben overgedragen, en niet hun vorderingen op Rabobank.
3.2
Deze klacht slaagt. Het hof heeft in het dictum van zijn arrest zowel in de verklaring voor recht als in de veroordeling tot betaling van schadevergoeding mede de “rechtsvoorgangsters” van Hobo Holding vermeld. Aangenomen moet worden dat het hof met het woord “rechtsvoorgangsters” heeft beoogd aan te sluiten bij de vorderingen van Hobo Holding in hoger beroep, zoals hiervoor in 2.2 weergegeven. Blijkens haar memorie van grieven doelt Hobo Holding met het woord “rechtsvoorgangsters” op de vennootschappen die volgens Hobo Holding hun vorderingen op Rabobank aan Hobo Holding hebben overgedragen, te weten Hobo en de groepsvennootschappen. Door in het dictum van het bestreden arrest hierbij aan te sluiten heeft het hof derhalve mede vorderingen van Hobo Holding op Rabobank toegewezen die – volgens Hobo Holding – aanvankelijk toekwamen aan de groepsvennootschappen en vervolgens door die groepsvennootschappen aan Hobo Holding zijn overgedragen. Het hof heeft daarbij echter verzuimd om kenbaar in te gaan op het betoog van Rabobank dat de groepsvennootschappen aan Hobo Holding wel hun vorderingen op Hobo hebben overgedragen, maar niet hun vorderingen op Rabobank, en heeft volstaan met de overweging (in rov. 4.15): “De vorderingen zullen worden toegewezen”. Aldus is het arrest onvoldoende gemotiveerd.
3.3
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.4
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
Uit de stukken van het geding blijkt het volgende. Hobo Holding heeft zonder toelichting gesteld dat de groepsvennootschappen hun vorderingen op Rabobank aan Hobo Holding hebben overgedragen. Rabobank heeft die stelling betwist onder verwijzing naar de in het geding gebrachte aktes van cessie. Die aktes laten geen andere uitleg toe dan dat daarmee slechts de vorderingen van Hobo op Rabobank en de vorderingen van de groepsvennootschappen op Hobo aan Hobo Holding zijn overgedragen. Hobo Holding heeft niet gesteld dat de vorderingen van de groepsvennootschappen op Rabobank op andere wijze aan haar zijn overgedragen.
Bij deze stand van zaken moet worden aangenomen dat de groepsvennootschappen hun vorderingen op Rabobank niet aan Hobo Holding hebben overgedragen.
Het vorenstaande brengt mee dat de gevorderde verklaring voor recht en de vordering tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, slechts toewijsbaar zijn voor zover zij betrekking hebben op Hobo Holding en Hobo, en dat de vordering moet worden afgewezen voor zover Hobo Holding deze heeft ingesteld als beweerde rechtsopvolgster van de groepsvennootschappen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 juni 2022, maar uitsluitend voor zover het betreft de verklaring voor recht en de veroordeling tot betaling van schadevergoeding;
- verklaart voor recht dat Rabobank toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen jegens Hobo Holding en Hobo;
- veroordeelt Rabobank tot betaling aan Hobo Holding van de daardoor door Hobo Holding en Hobo geleden schade, te vermeerderen met rente en kosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- wijst af hetgeen Hobo Holding vordert als beweerde rechtsopvolgster van Penhold B.V., Hifi Nederhold B.V., Hifi Team B.V. en Crea B.V.;
- veroordeelt Hobo Holding in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rabobank begroot op € 982,03 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Hobo Holding deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
1 maart 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 30 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4793.
2.Gerechtshof Amsterdam 28 juni 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1871.