Uitspraak
1.Procesverloop
2.Het verdere verloop van de procedure
3.Beslissing
12 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, staat de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen de eiseres, Helpling Netherlands B.V., en de schoonmakers die via haar online platform afspraken maken over huishoudelijke werkzaamheden centraal. Na de faillietverklaring van Helpling heeft de Hoge Raad in een tussenuitspraak op 9 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:887) de procedure geschorst met betrekking tot verifieerbare vorderingen en aangekondigd de procedure ambtshalve door te halen. De verweersters, vertegenwoordigd door de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), hebben zich schriftelijk uitgelaten naar aanleiding van deze tussenuitspraak en de curator opgeroepen. De curator heeft echter laten weten niet te zullen verschijnen in cassatie.
De Advocaat-Generaal R.H. de Bock heeft geconcludeerd dat het geding in cassatie kan worden voortgezet voor bepaalde vorderingen, terwijl het voor andere vorderingen op grond van artikel 29 van de Faillissementswet geschorst blijft. De FNV heeft verzocht om voortzetting van de procedure met betrekking tot verschillende rechtsvorderingen, waaronder de erkenning van een arbeidsovereenkomst en een uitzendovereenkomst tussen de schoonmakers en Helpling, alsook de schending van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi).
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing op 12 januari 2024 geoordeeld dat de procedure kan worden voortgezet voor de vorderingen die betrekking hebben op de arbeidsovereenkomst en de uitzendovereenkomst, en heeft de zaak verwezen naar 2 februari 2024 voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak om duidelijkheid te verschaffen over de juridische status van de rechtsverhouding tussen werkplatformen en hun werknemers, vooral in het licht van de recente faillissementen in de sector.