ECLI:NL:HR:2024:23

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
21/05264
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie rechtsverhouding tussen online platform en schoonmakers na faillissement

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, staat de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen de eiseres, Helpling Netherlands B.V., en de schoonmakers die via haar online platform afspraken maken over huishoudelijke werkzaamheden centraal. Na de faillietverklaring van Helpling heeft de Hoge Raad in een tussenuitspraak op 9 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:887) de procedure geschorst met betrekking tot verifieerbare vorderingen en aangekondigd de procedure ambtshalve door te halen. De verweersters, vertegenwoordigd door de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), hebben zich schriftelijk uitgelaten naar aanleiding van deze tussenuitspraak en de curator opgeroepen. De curator heeft echter laten weten niet te zullen verschijnen in cassatie.

De Advocaat-Generaal R.H. de Bock heeft geconcludeerd dat het geding in cassatie kan worden voortgezet voor bepaalde vorderingen, terwijl het voor andere vorderingen op grond van artikel 29 van de Faillissementswet geschorst blijft. De FNV heeft verzocht om voortzetting van de procedure met betrekking tot verschillende rechtsvorderingen, waaronder de erkenning van een arbeidsovereenkomst en een uitzendovereenkomst tussen de schoonmakers en Helpling, alsook de schending van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi).

De Hoge Raad heeft in zijn beslissing op 12 januari 2024 geoordeeld dat de procedure kan worden voortgezet voor de vorderingen die betrekking hebben op de arbeidsovereenkomst en de uitzendovereenkomst, en heeft de zaak verwezen naar 2 februari 2024 voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak om duidelijkheid te verschaffen over de juridische status van de rechtsverhouding tussen werkplatformen en hun werknemers, vooral in het licht van de recente faillissementen in de sector.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/05264
Datum12 januari 2024
ARREST
In de zaak van
HELPLING NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
hierna: Helpling,
advocaten: S.F. Sagel en I.L.N. Timp,
tegen
1. FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,
gevestigd te Utrecht,
2. [verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie, eiseressen in het incidentele cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: FNV c.s.,
advocaat: H.J.W. Alt.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenarrest in de zaak van 9 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:887).
FNV c.s. hebben zich naar aanleiding van het tussenarrest schriftelijk uitgelaten en, na daartoe een termijn te hebben verkregen, de curator opgeroepen bij exploot.
De curator heeft schriftelijk laten weten niet te zullen verschijnen in cassatie.
De nadere conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt ertoe dat de Hoge Raad verstaat dat het geding in cassatie kan worden voortgezet voor zover het de vorderingen genoemd onder 1, 2, 4 en 18 in de conclusie betreft, en dat het geding voor het overige op de voet van art. 29 Fw geschorst is.
De advocaat van FNV c.s. heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Het verdere verloop van de procedure

2.1
In het tussenarrest van 9 juni 2023 heeft de Hoge Raad verstaan dat het geding in cassatie is geschorst, voor zover het rechtsvorderingen betreft die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben, en partijen gelegenheid gegeven zich uit te laten over het voornemen de zaak ambtshalve door te halen. Daarbij is overwogen dat indien een partij voortzetting van het geding ten aanzien van een of meer van de overige rechtsvorderingen verlangt, zij zich mede erover dient uit te laten in hoeverre bij die rechtsvorderingen een ander belang bestaat dan dat haar rechtsvorderingen die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben, toewijsbaar zijn. [1]
2.2
FNV c.s. verlangen voortzetting van de procedure met betrekking tot de volgende in rov. 2.2 van het tussenarrest van 9 juni 2023 bedoelde rechtsvorderingen:
1. te verklaren voor recht dat tussen [verweerster 2] en andere schoonmakers enerzijds en Helpling anderzijds een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW bestaat;
2. te verklaren voor recht dat tussen [verweerster 2] en Helpling een uitzendovereenkomst in de zin van art. 7:690 BW bestaat;
3. te verklaren voor recht dat Helpling handelt in strijd met het verbod arbeidskrachten ter beschikking te stellen zonder registratie in het handelsregister op grond van art. 7a lid 1 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi);
4. te verklaren voor recht dat Helpling in strijd met art. 9 Waadi aan [verweerster 2] een financiële tegenprestatie vraagt voor haar uitzendwerkactiviteiten;
10. te verklaren voor recht dat op de rechtsverhouding tussen [verweerster 2] en andere schoonmakers enerzijds en Helpling anderzijds de Schoonmaak-cao van toepassing is;
18. te verklaren voor recht dat het gebruik van algemene voorwaarden om een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen in strijd is met het dwingende karakter van het arbeidsrecht en/of art. 6:245 BW dan wel art. 6:233, onder a, BW en/of onrechtmatig is jegens de schoonmakers;
24. te verklaren voor recht dat Helpling ten onrechte heeft nagelaten [verweerster 2] te wijzen op haar rechten uit de regeling Dienstverlening aan huis.
2.3
Van de hiervoor in 2.2 onder 1, 2 en 4 bedoelde rechtsvorderingen is gebleken dat FNV c.s. daarbij een ander belang heeft dan dat hun rechtsvorderingen die voldoening van verbintenissen uit de boedel ten doel hebben, toewijsbaar zijn. Dit is niet het geval bij de overige hiervoor in 2.2 bedoelde rechtsvorderingen. [2] In dit verband komt niet in aanmerking het door FNV c.s. genoemde ‘bijkomende’ belang dat de Hoge Raad duidelijkheid geeft over de wijze waarop driehoeksrelaties met werkplatformen juridisch moeten worden beoordeeld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verstaat dat de procedure wordt voortgezet voor zover het de rechtsvorderingen betreft, bedoeld hiervoor in 2.2 onder 1, 2 en 4;
- verwijst de zaak naar 2 februari 2024 voor bepaling wanneer de nadere conclusie van de Procureur-Generaal zal worden genomen.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.B. ter Heide, als voorzitter, S.J. Schaafsma, F.R. Salomons, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
12 januari 2024.

Voetnoten

1.HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:675 (SRC Cultuurvakanties), rov. 3.5.2.
2.Vgl. met betrekking tot de hiervoor in 2.2 onder 3, 10 en 24 bedoelde rechtsvorderingen de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.13-3.15, 3.18 en 3.20.