ECLI:NL:HR:2024:220

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
21/05034
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verkrachting in zorginstelling met betrekking tot bewijsvoering en alternatieve scenario's

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verkrachting van een aangeefster in haar slaapkamer in een zorginstelling, waar de verdachte als begeleider werkzaam was. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het hof heeft in hoger beroep de verdachte veroordeeld. De Hoge Raad heeft de cassatieberoep van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden naar 29 maanden.

De Hoge Raad heeft zich in zijn oordeel gericht op de bewijsklachten van de verdachte. Ten eerste werd de vraag behandeld of er sprake was van verkrachting in de zin van artikel 242 Sr, wanneer er misbruik wordt gemaakt van de kwetsbare positie van de aangeefster. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte in de gegeven omstandigheden een psychisch en feitelijk overwicht had op de aangeefster, wat leidde tot de conclusie dat de aangeefster zich niet kon onttrekken aan de bewezenverklaarde handelingen. Ten tweede werd de rol van steunbewijs besproken, waarbij het hof heeft overwogen dat de verklaringen van de aangeefster consistent waren en ondersteund door getuigenverklaringen. Tot slot heeft de Hoge Raad de verwerping van het alternatieve scenario van de verdachte beoordeeld, waarbij het hof voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat de alternatieve lezing geen steun vond in het procesdossier. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/05034
Datum27 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 december 2021, nummer 20-000938-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, en S.P.H. Brinkman, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 29 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 februari 2024.