Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
27 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verkrachting van een aangeefster in haar slaapkamer in een zorginstelling, waar de verdachte als begeleider werkzaam was. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het hof heeft in hoger beroep de verdachte veroordeeld. De Hoge Raad heeft de cassatieberoep van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden naar 29 maanden.
De Hoge Raad heeft zich in zijn oordeel gericht op de bewijsklachten van de verdachte. Ten eerste werd de vraag behandeld of er sprake was van verkrachting in de zin van artikel 242 Sr, wanneer er misbruik wordt gemaakt van de kwetsbare positie van de aangeefster. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte in de gegeven omstandigheden een psychisch en feitelijk overwicht had op de aangeefster, wat leidde tot de conclusie dat de aangeefster zich niet kon onttrekken aan de bewezenverklaarde handelingen. Ten tweede werd de rol van steunbewijs besproken, waarbij het hof heeft overwogen dat de verklaringen van de aangeefster consistent waren en ondersteund door getuigenverklaringen. Tot slot heeft de Hoge Raad de verwerping van het alternatieve scenario van de verdachte beoordeeld, waarbij het hof voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat de alternatieve lezing geen steun vond in het procesdossier. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte voor het overige verworpen.