ECLI:NL:GHSHE:2021:3655

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
20-000938-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting door groepsbegeleider binnen instelling voor jongeren met verstandelijke beperking

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, een groepsbegeleider in een instelling voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, is beschuldigd van verkrachting van een van zijn cliënten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de cliënt, die onder zijn zorg viel, heeft gedwongen tot orale seks. De verdachte werd eerder vrijgesproken door de rechtbank, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zittingen zijn verklaringen van het slachtoffer en getuigen gehoord, evenals forensisch bewijs dat mannelijk DNA op de tandenborstel van het slachtoffer is aangetroffen. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enige inconsistenties, en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de verkrachting. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en moet een schadevergoeding van € 5.000,00 aan het slachtoffer betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-000938-20
Uitspraak : 7 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch, van 20 maart 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-860222-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1991,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem bij inleidende dagvaarding ten laste is gelegd. De benadeelde partij [slachtoffer] is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, met compensatie van de proceskosten.
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is geconcludeerd tot integrale toewijzing, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens is gevorderd ten behoeve van het slachtoffer de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is primair geconcludeerd dat zij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard, subsidiair is verzocht tot afwijzing van die vordering en meer subsidiair, zo begrijpt het hof het meer subsidiaire verweer, is verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het stafgeding zou opleveren.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 31 maart 2017 tot en met 1 april 2017 te Oss [slachtoffer] (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte:
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht,
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte,
- de kamer door die [slachtoffer] af heeft laten sluiten en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) heeft vastgepakt en/of op zijn schoot heeft vastgehouden en/of
- die [slachtoffer] heeft gemaand stil te zijn en/of
- voorbij is gegaan aan de verzoeken van die [slachtoffer] om te stoppen en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat ze geen gekke dingen moet doen en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) op de grond heeft geduwd (onder meer) door aan haar haren te trekken en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] (met kracht) naar zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft getrokken en/of hierbij de haren en/of staart en/of hoofd van die [slachtoffer] (met kracht) vast heeft gehouden en/of op- en neergaande bewegingen heeft gemaakt en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij niets mocht vertellen tegen anderen en/of
- misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin die [slachtoffer] zich bevond en/of
- fysiek en/of psychisch en/of feitelijk overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad vanwege (onder meer) de verstandelijke beperking van die [slachtoffer] en/of de afhankelijkheidsrelatie, bestaande uit het feit dat hij, verdachte, werkzaam is bij de zorginstelling waar die [slachtoffer] verblijft en aldaar haar begeleider was,
waardoor die [slachtoffer] niet, in elk geval onvoldoende, in staat is geweest weerstand te bieden aan hem, verdachte, en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 31 maart 2017 tot en met 1 april 2017 te Oss [slachtoffer] door geweld en andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht, en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte, het hoofd van die [slachtoffer] (met kracht) naar zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft getrokken en hierbij de haren van die [slachtoffer] (met kracht) vast heeft gehouden en op- en neergaande bewegingen heeft gemaakt en misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin die [slachtoffer] zich bevond en feitelijk overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad vanwege de afhankelijkheidsrelatie, bestaande uit het feit dat hij, verdachte, werkzaam is bij de zorginstelling waar die [slachtoffer] verblijft en aldaar haar begeleider was,
waardoor die [slachtoffer] niet, in elk geval onvoldoende, in staat is geweest weerstand te bieden aan hem, verdachte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, zedenteam ’s-Hertogenbosch, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, proces-verbaalnummer PL2100-2017067512, gesloten d.d. 22 mei 2018, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-219.

1..Proces-verbaal van aangifte d.d. 12 april 2017, dossierpagina’s 89-101, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [moeder slachtoffer] namens het slachtoffer [slachtoffer] :

V = vraag
A = antwoord
(p. 90)
V: Waar wil jij aangifte van doen?
A: Een zedenmisdrijf.
V: En weet je ook wat precies?
A: [voornaam slachtoffer] heeft hem moeten pijpen tot hij klaarkwam.
V: Namens wie doe jij aangifte?
A: [voornaam slachtoffer] [slachtoffer] , ze is mijn dochter.
(p. 91)
V: Hoe komt het dat je dochter zelf geen aangifte doet?
A: Dit komt door haar beperkingen (…).
V: Tegen wie doe jij aangifte?
A: Tegen de leidinggevende [verdachte] (fonetisch) (hof: verdachte [verdachte] ).
V: Wanneer is het gebeurd?
A: Van vrijdag op zaterdag, van 31 maart op 1 april 2017.
V: Waar is het gebeurd?
A: Op de Atalantastraat, daar zit [instelling] (hof: [instelling] ). Dit is in Oss.
(p. 92)
V: Waar woont [voornaam slachtoffer] nu?
A: In [instelling] in Oss.
V: Sinds wanneer woont zij op [instelling] in Oss?
A: Mei 2016.
(p. 95)
V: Jij doet aangifte namens je dochter [voornaam slachtoffer] van een zedenmisdrijf. Wat kun jij ons daarover vertellen?
A: Ik werd om 17.30 uur gebeld, op zaterdagavond, door [betrokkene 1] . Ze vertelde dat [voornaam slachtoffer] haar begeleider heeft moeten pijpen. (…) Toen ik aangekomen was, vertelde [voornaam slachtoffer] mij dat (…) er twee flexmedewerkers waren, (…) dat zij naar haar kamer [is] gegaan. Er werd op haar deur geklopt en daar stond toen die [verdachte] (fonetisch). Ze gaf aan dat hij niet op haar kamer mocht komen, want daar mocht geen mannelijke leiding komen als ze gingen slapen. Hij is toch gaan zitten op de bank in haar kamer. Ze is toen opgestaan en ze heeft nog een keer gezegd dat hij moest vertrekken. (…) Toen deed hij zijn broek los en heeft ze hem moeten pijpen totdat hij klaarkwam. Dat heeft ze uitgespuugd in de wastafel. Toen heeft ze haar tanden meteen gepoetst.
(p. 96)
V: Hoe tref je [voornaam slachtoffer] aan als jij na het telefoontje van [betrokkene 1] naar huis rijdt?
A: In de bank, hulpeloos, teruggetrokken en stil.
V: Wat doe jij dan als jij haar dan ziet?
A: Ik pakte haar vast en het was een plank, verslagen en teruggetrokken hoe ze daar zat.
V: Hoe laat is het gebeurd?
A: Ze zegt 00.30 uur, rond die tijd. Hij was om 01.30 uur weg.

2..Proces-verbaal van studioverhoor d.d. 16 mei 2017, dossierpagina’s 102-104, met als bijlage een verslag verbatim studioverhoor, dossierpagina’s 106-140, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer] :

Met de letter G wordt in deze verslaglegging bedoeld: de getuige.
Met de letter V wordt in deze verslaglegging bedoeld: de verhoorder.
(p. 107)
G: Ik wil wel gewoon dat ’t d’r in één keer uit is, zeg maar, want, want ’t gaat momenteel gewoon echt slecht.
(p. 108)
G: Wat d’r is voorgevallen op de instelling.
G: Ehm met de leidinggevende, zeg maar.
(p. 109)
G: (…) Eh en toen ging ik naar mijn kamer, want ’t was avond.
G: Half, ja, twaalf uur was ’t al, denk ik.
G: (…) Klopte die aan m’n deur.
G: Dus ik deed (…) de deur open.
G: En toen stond die leiding daar in één keer. Toen dacht ik van, oké, dit is best wel raar, waarom doet hij ’s nachts aan mijn deur eh, wat doet die daar?
G: Toen kwam hij mijn kamer op. En toen zei ik nog tegen hem, dit is heel raar. Dit kun je niet maken, je bent een leidinggevende.
G: En toen zei ik van, kun je alsjeblieft weggaan? Want, dit klopt niet.
(p. 110)
G: Nou toen ging hij op mijn bank zitten.
G: Nou ik wilde gewoon dat die weg ging dus ik bleef gewoon staan bij de salontafel. En toen pakte hij mij vast en trok zich, mij op zich eh zijn schoot, zeg maar.
V: Op schoot. Ja, en toen?
G: En toen ging ’t heel grof.
V: Hm hm. En verder, hoe, wat gebeurde er toen?
G: (…) toen zei ik, ik wil gewoon dat je stopt, ik wil dat dit stopt, maar hij stopte helemaal niet. Dus ’t enige wat ik eigenlijk kon doen was m’n eigen helemaal stijf houden.
G: Ehm ik wou eerst gaan gillen, maar ja, ik kreeg niks d’r uit, zeg maar. Ik sloeg helemaal dicht.
V: Hm hm. En toen?
G: Heeft die m’n haren achter vastgepakt.
G: Toen deed die z’n broek uit.
V: Hm hm. En toen?
G: Mij naar beneden getrokken. Ik kon geen kant op omdat die m’n haren vast had.
V: En toen?
G: Ehm ik ben naderhand naar de wasbak gelopen.
V: Ja.
G: Alles uitgespuugd en m’n tandenborstel meteen gepakt om mijn tanden te poetsen.
(p. 114)
V: Ehm die leidinggevende hoe eh heet hij?
G: [verdachte] .
(p. 117)
V: (…) Maar goed hij zit op de bank en hoe, hoe gaat dat dan? (…) tot hoever eh ging eh, ging die broek, broek naar beneden?
G: Tot de bovenbenen.
V: Tot de bovenbenen. Kun je dat aanwijzen bij jezelf tot hoever die broek gaat?
G: ’t was gewoon, ja een boxershort (…) eigenlijk, dat gewoon z’n ding zichtbaar was. Z’n geslachtsdeel, zeg maar.
V: En eh wat zie je dan bij hem? Ik hoor je zeggen z’n geslachtsdeel. Wat zie je
(p. 118)
dan? (…)
G: Naar boven, stijf.
V: En dan eh hoe ging dat toen verder?
G: En toen pakte die dus mijn haren en drukte die mij naar beneden.
G: Hij had mijn haren nog steeds vast en hij maakte die beweging.
V: Je zegt, hij had mijn haren nog steeds vast en maakte de beweging. Eh en wat bedoelde je met de bewegingen?
G: Ja, mijn hoofd naar beneden drukken en weer omhoog.
V: Ja. Je zegt, mijn hoofd naar beneden drukken en weer omhoog. En, en waar drukte die je hoofd naartoe doen?
G: Naar z’n geslachtsdeel.
V: Naar z’n geslachtsdeel en dan, wat gebeurt er dan?
G: Moest ik ’m pijpen.
V: Je zegt, je moest hem pijpen. Ehm en hoe wist je dat je hem moest pijpen?
G: Ja, omdat hij mijn hoofd naar beneden drukte.
(p. 119)
V: (…) Ehm en dan, dan hoe eh, ja wat gebeurt er dan precies? Hoe zou je dat noemen dat pijpen wat je dan doet?
G: Ja, ik moet hem laten klaarkomen.
V: Hem laten klaarkomen. Ja. En, en waar is zijn piemel op ’t moment, tijdens ’t pijpen?
G: In m’n mond.
V: Hm hm. En je zegt, hij bewoog eh mijn hoofd, wat, wat kun je daarover vertellen?
G: Ehm zodat hij de beweging bepaalde, zeg maar, want ik wou dat niet.
V: Ja. Ehm hoe is dat toen gestopt?
G: Omdat die klaar was, klaar laten komen.
V: Ja. En dat klaarkomen eh waar kwam hij klaar?
G: In m’n mond.
V: In je mond. En, en toen?
G: Ben ik naar de wasbak gelopen.
V: Hm hm ben je naar de wasbak gelopen en wat heb je toen gedaan?
G: Uitgespuugd.
V: Jij hebt dat uitgespuugd en dan?
G: Ik heb m’n tanden gepoetst.
V: En even voor de duidelijkheid, wat, wat spuug je dan precies uit?
G: Z’n sperma.
(p. 121)
V: (…) wat voor kleren had jij toen aan?
G: Een pyjama (…)
(p. 125)
V: (…) We hebben ’t even over ’t geslachtsdeel gehad, maar ik hoorde je ook zeggen over z’n boxershort eh wat voor boxershort was dat?
G: Volgens mij een grijze.
(p. 127)
V: Ehm wat vond je verder van hem?
G: (…) ik zag hem echt gewoon als leidinggevende.
(p. 128)
V: (..) Ehm hoe laat ben jij gaan slapen?
G: Laat. Ik wou weg.
G: Ik durfde niet weg.
V: Ehm heb je nog iets eh gedaan met je telefoon?
G: Eh volgens mij heb ik mensen geappt, mijn maatje, [vriend slachtoffer] heet hij.
(p. 129)
G: (…) ik klapte ’t ook meteen d’r uit. (…) Toen die zei, ik kom jou wel ophalen (…). Je gaat daar gewoon weg. Je pakt je spullen en je blijft bij mij slapen.
G: Ik zei, dat kan ik niet maken, dan krijg ik zo’n weglooprapportage dat kan ik gewoon niet gebruiken (…).
3.
Proces-verbaal van studioverhoor d.d. 18 augustus 2021 met als bijlage een verslag verbatim studioverhoor, afzonderlijk in het procesdossier gevoegd, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer] (hof: de paginanummering hierna verwijst naar voormeld verslag dat afzonderlijk is genummerd van 1-81):
(p. 2)
Met de letter G wordt in deze verslaglegging bedoeld: de getuige.
Met de letter V wordt in deze verslaglegging bedoeld: de verhoorder.
(p. 24)
G: (…) De groepsleiding, vooral de mannelijke groepsleiding (…).
G: Mag niet op een kamer van een cliënt komen.
G: Nou toen is hij (hof: de verdachte) toch gebleven. (…)
G: Ja. En eh toen ging hij dus op mijn bank zitten en toen heb ik gezegd: wil je alsjeblieft gaan eh weggaan.
G: Want dit is niet de bedoeling. En eh nou dat wou die dus niet. (…)
G: (…) En nou ja, naderhand werd die dus een beetje eh ja, hoe moet ik dat zeggen, (…) zo heel lustig of zo, weet je wel. (…) Eh en ja, pakte die de achterkant van m’n haren vast en eh ja. Toen begon ’t.
(p. 25)
V: Ehm, want wat heeft die toen gedaan?
V: (…) je mag gewoon zeggen zoals ’t is.
G: Ja, maakte die z’n riem los en toen moest ik ’m pijpen.
V: En dat is toen gebeurd?
G: Ja, ik had weinig keus als die die achterkant van m’n haren vast had, hè?
(p. 61)
G: En toen zat ik dus op m’n knieën en moest ik ‘m daar gaan pijpen.
V: En dat dat moest begreep ik daaruit. Hoe kwam eh. En dat moeten bestaat uit?
G: Ja, omdat hij mij daar dan naartoe drukt met z’n handen.
V: Hij heeft je haren nog steeds vast?
G: Ja. Ja.
V: En dan. Hoe eindig dat?
G: Ja eh toen kwam die klaar.
V: Oké. Want d’r was geen condoom begrijp ik?
G: Nee. Je slaat zo dicht eh je doet ’t gewoon. (…)

4..Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 mei 2017, dossierpagina’s 160-164, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [vriend slachtoffer] :

V: vraag
A: antwoord
(p. 161)
V: Wie is [voornaam slachtoffer] [slachtoffer] ?
A: (…) We zijn gewoon vrienden.
(p. 162)
V: Er is aangifte gedaan van een zedenmisdrijf, wat weet jij daar van?
A: Ik weet dat ze (hof: [slachtoffer] ) 4 of 5 weken geleden mij opbelde. Het was van vrijdag op zaterdag rond 02.00 uur in de nacht. Ze belde mij in paniek op. Ze zei dat haar dat was aangedaan.
V: Kun je specifiek benoemen wat ze zei?
A: Ja dat de leiding haar ongepast heeft aangeraakt. Dat was echt net gebeurd, ze vertelde dat hij haar kamer uit was (…) en dat ze toen mij belde.
V: [vriend slachtoffer] vertel eens, je telefoon gaat en jij nam op en wat hoorde je toen?
A: Ik hoorde aan haar stem dat ze in paniek was, ik kon haar niet goed verstaan omdat ze aan het huilen was, ik vroeg wat er was. De leiding had haar ongepast aangeraakt en haar op haar knieën geforceerd om hem te pijpen.
V: Dus dit ging allemaal telefonisch?
A: Het meeste wel, we hadden ook nog wat berichtjes naar elkaar gestuurd. Ze begon namelijk met een berichtje omdat ik de eerste keer dat ze belde niet opnam.
V: Wat stuurde ze?
A: Heey [vriend slachtoffer] , kun je mij even bellen wat er is iets ergs gebeurd.
(p. 163)
V: Wat heeft die leiding precies gedaan bij haar?
A: Wat ik heb vernomen is dat ze op haar knieën moest van hem om hem te pijpen.
5.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2017, dossierpagina’s 69-71, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
(p. 69)
Op zaterdag 1 april 2017 kregen wij het verzoek om te gaan naar de [adres instelling] te Oss. Aldaar zit woongroep [instelling] (Hof: [instelling] ) gevestigd. Aldaar zou in de nacht van 31 maart 2017 op 1 april 2017 een zedenmisdrijf hebben plaatsgevonden.
Wij kregen van de woonbegeleiders te horen dat het slachtoffer betrof:
[voornamen slachtoffer] [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] .
(p. 70)
Wij hoorden van de woonbegeleiding en de manager dat de betrokken [verdachte] een flexpoulemedewerker is bij [instelling] . [verdachte] heeft afgelopen nacht alleen slaapdienst gehad.
Wij hoorden dat [slachtoffer] haar tandenborstel had afgegeven. Deze is inbeslaggenomen. Zie kennisgeving van inbeslagneming.
6.
Kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 Wetboek van Strafvordering, dossierpagina 3, voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats : [adres instelling] , [postcode] Oss
Datum en tijd : 1 april 2017 te 22:20 uur
Omstandigheden : Mogelijk naar aanleiding van een zedenmisdrijf
Beslagene
Achternaam : [slachtoffer]
Voornamen : [voornamen slachtoffer]
Geboren : [geboortedatum slachtoffer]
Adres : [adres instelling]
Postcode en plaats : [postcode] Oss
Volgnummer 1
Goednummer : PL2100-2017067512-1167662
Object : Persoonlijke V (Tandenborstel)
Bijzonderheden : Kop van elektrische tandenborstel
Eigenaar : [slachtoffer] , [adres instelling] , [postcode] Oss

7..Proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen d.d. 17 januari 2018, dossierpagina’s 190-191, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :

(p. 190)
In het onderzoek werden twee sporendragers, te weten een pyjama met het SIN: AAKS0778NL en een tandenborstel met het SIN: AAKS0793NL bij het Nederlands Forensisch Instituut aangeboden voor een onderzoek naar de aanwezigheid van biologische sporen.
Tevens werden de referentiemonsters aangeboden van het slachtoffer in deze zaak ( [slachtoffer] – voorzien van SIN: RABN6403NL) en van de verdachte in deze zaak ( [verdachte] – voorzien van SIN: RABK2755NL).
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut ingesteld vergelijkend onderzoek bleek dat het hieronder genoemde spoor is geïdentificeerd op het DNA-profiel onder de volgende personalia:
BetrokkeneAchternaam: [verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboren: [geboortedatum in het jaar] 1991
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Delictinformatie forensisch onderzoekDelictinformatie: Overige zedenmisdrijven
Datum onderzoek: 22 juni 2017
Plaats delict: [adres instelling] , [postcode] Oss
Spoornummer: PL2100-2017067512-1167662
SIN: AAKS0793NL #01
Spoortype: Biologisch
Spooromschrijving: Sperma
Wijze veiligstellen: Bemonsterd door NFI
Tijdstop veiligstellen: 12 september 2017 te 12.00 uur
Plaats veiligstellen: In de kop van de tandenborstel AAKS0793NL
Het betreft hier een vergelijking van Y-chromosomale DNA-profielen. Tijdens dit vergelijkend onderzoek bleek dat de kans dat het profiel afkomstig is van verdachte [verdachte] zeer veel waarschijnlijker is dan dat het profiel niet van hem afkomstig is,
(p. 191)
maar van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man.

8..Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut inzake een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van aangifte van een zedenmisdrijf in Oss op 1 april 2017 d.d. 12 september 2017, dossierpagina’s 192-194, voor zover inhoudende als verklaring van deskundige ing. M.J.W. Pouwels:

(p. 192)
In deze zaak zijn een onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek uitgevoerd.
Kleding AAKS0778NLHet onderzoeksmateriaal betreft (…) een pyjamahemd, (…). De buitenzijde van (…) het pyjamahemd (…) is met forensisch licht en een indicatieve test onderzocht op de aanwezigheid van sperma(vloeistof). Op grond van dit onderzoek zijn drie vlekken op het pyjamahemd (één op de buitenzijde van de linker manchet en twee aan de binnenzijde aan weerszijde van de sluiting nabij de hals) bemonsterd. De bemonsteringen zijn nader onderzocht op de aanwezigheid van sperma(vloeistof) en speeksel.
Tabel 1 Onderzoeksmateriaal onderworpen aan een onderzoek naar biologische sporen
Omschrijving bemonstering
Aanwijzing
spermavloeistof
Spermacellen waargenomen
Aanwijzing speeksel
Veiliggesteld als
Buitenzijde linker manchet
ja
nee
ja
AAK50778NL#01
Binnenzijde rechter voorpand nabij hals
ja
nee
nee
AAK50778NL#03
(p. 193)
Kop van elektrische tandenborstel AAKS0793NLHet borsteldeel van de kop is bemonsterd. De bemonstering is nader onderzocht op de aanwezigheid van sperma(vloeistof). In deze bemonstering is microscopisch een geringe hoeveelheid spermacellen waargenomen. De bemonstering is als AAKS0793NL#01 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
DNA-onderzoekOnderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAKS0778NL#01 t/m #03 bemonsteringen van het pyjamahemd
AAKS0793NL#01 bemonstering van het borsteldeel van de kop van een
tandenborstel
RABN6403NL referentiemonster wangslijmvlies van het slachtoffer [slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum slachtoffer] )
RABK2755NL referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte
[verdachte] (geboren op [geboortedatum in het jaar] 1991)
Bij het isoleren van het DNA uit de bemonsteringen AAKS0778NL#01 t/m #03 en AAKS0793NL#01 is gebruik gemaakt van de differentiële lysistechniek.
Resultaten, interpretatie en conclusieVan de referentiesmonsters RABN6403NL en RABK2755NL zijn DNA-profielen verkregen die zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Van het celmateriaal in de bemonsteringen AAKS0778NL#01 t/m #03 en AAKS0793NL#01 zijn DNA-profielen verkregen van een vrouw. Deze DNA-profielen matchen met het DNA-profiel RABN6403NL van het slachtoffer [slachtoffer] . Vanwege deze matches en omdat het bemonsteringen betreffen van kleding en een tandenborstel van het slachtoffer, wordt aangenomen dat de bemonsteringen celmateriaal bevatten dat van het slachtoffer [slachtoffer] zelf afkomstig is.
Bovendien is in de bemonsteringen AAKS0778NL#01 en AAKS0793NL#01, op basis van de gemeten hoeveelheid geïsoleerd DNA een aanwijzing verkregen voor een relatief geringe hoeveelheid Y-chromosomaal (mannelijk) DNA. Om genetische informatie van de mannelijke donor(en) in deze bemonsteringen te verkrijgen kunnen deze bemonsteringen worden onderworpen aan een Y-chromosomaal DNA-onderzoek. Voor een vergelijkend DNA-onderzoek zal dan ook het referentiemonster RABK2755NL van de verdachte [verdachte] aan een Y-chromosomaal DNA-onderzoek worden onderworpen.
9.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut inzake een Y-chromosomaal DNA-onderzoek naar aanleiding van aangifte van een zedenmisdrijf in Oss op 1 april 2017 d.d. 12 januari 2018, dossierpagina’s 195-198, voor zover inhoudende als verklaring van deskundige ing. J.L.W. Dieltjes:
(p. 195)
Forensisch officier van justitie mr. C.M.J. Krol heeft verzocht om het DNA in de bemonsteringen AAKS0778NL#01 en AAKS0793NL#01 te onderwerpen aan een Y-chromosomaal DNA-onderzoek. In deze bemonsteringen zijn aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van een geringe hoeveelheid Y-chromosomaal (mannelijk) DNA.
Om meer genetische informatie van de mannelijke donor(en) in de bemonsteringen AAKS0778NL#01 (bemonstering van de buitenzijde van de linkermanchet van het pyjamahemd) en AAKS0793NL#01 (bemonstering van het borsteldeel van de kop van een tandenborstel) te verkrijgen, is het DNA in deze bemonsteringen onderworpen aan een Y-chromosomaal DNA-onderzoek.
Om een vergelijkend Y-chromosomaal DNA-onderzoek te kunnen uitvoeren is het referentiemonster van de verdachte [verdachte] (geboren [geboortedatum in het jaar] 1991) RABK2755NL eveneens onderworpen aan een Y-chromosomaal DNA-onderzoek.
(p. 196)
Resultaten, interpretatie en conclusieVan het referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte [verdachte] RABK2755NL is een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. Dit Y-chromosomale DNA-profiel is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Van het mannelijke DNA in de bemonstering AAKS0778NL#01 is geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen.
Van het mannelijke DNA in de bemonstering AAKS0793NL#01 is een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. Dit Y-chromosomale DNA-profiel matcht met het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte [verdachte] RABK2755NL. Dit betekent dat de bemonstering AAKS0793NL#01, naast een relatief grote hoeveelheid DNA van het slachtoffer [slachtoffer] , een relatief geringe hoeveelheid mannelijk DNA bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte] , of van een in de mannelijke lijn aan [verdachte] verwante man.
Om de bewijskracht van de match te kunnen formuleren in verbale termen van waarschijnlijkheid is het onderstaand hypothesepaar beschouwd.
Hypothese 1:Het mannelijk DNA in de bemonstering AAKS0793NL#01 is afkomstig van de verdachte [verdachte] of van een in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man.
Hypothese 2:Het mannelijk DNA in de bemonstering AAKS0793NL#01 is niet afkomstig van de verdachte [verdachte] , maar van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man.
De verkregen resultaten zijn zeer veel waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.

10..Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, achtste meervoudige kamer voor strafzaken, van 22 april 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :

Ik weet nog wel dat iedereen daar (het hof begrijpt: in de instelling [instelling] te Oss) een beperking had. Die avond (het hof begrijpt: de avond/nacht van 31 maart 2017 op 1 april 2017) was een kleine groep aanwezig in [instelling] .
Ik ben die avond op haar kamer geweest (het hof begrijpt: de kamer van [slachtoffer] in voornoemde instelling).
Ik ben inderdaad naar haar kamer geweest; dit was na half twaalf. (…) Ik ben naar de kamer van [voornaam slachtoffer] gegaan (…).
U vraagt mij naar details van de onderbroek die ik toen droeg. (…) Het was een grijze boxershort.
11.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 februari 2019 met twee bijlagen, afzonderlijk in het procesdossier gevoegd, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] (hof: de paginanummering is afzonderlijk genummerd van 1-18):
(p. 4)
V = Vraag verbalisanten
A = Antwoord verdachte.
(p. 5)
V: (…) Vertel eens hoe die avond verlopen is vanaf het moment dat jij daar in dienst komt.
A: Nou goed, ik had die dag slaapdienst.
V: (…) hoe laat begon je dienst op 31 maart 2017 op leefgroep “Huis Oss”?
A: Ik begon om 17:00 uur.
(p. 10)
A: Toen was het 23:30 uur en moesten de jongeren van mij naar boven. (…) ik (…) besloot naar [slachtoffer] ’s kamer te gaan (…) Ik klopte aan en zei dat ik het was. Ze liet mij binnen (…). Ik ging toen op de bank zitten (…)
Bewijsoverwegingen
A.De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota’s verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
A.1Verklaringen van [slachtoffer] zijn onbetrouwbaarDe verdediging is de mening toegedaan dat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn. Deze vinden geen steun vinden in andere bewijsmiddelen. Daarbij komt dat de getuigen die door de politie zijn gehoord uit zichzelf hebben verklaard dat zij vaker twijfels hebben bij hetgeen [slachtoffer] aan hen vertelde, zodat die verklaringen niet kunnen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde. In dat verband heeft de raadsvrouw tevens gewezen op de getuigenverklaring van [betrokkene 2] , aan wie [slachtoffer] op 1 april 2017 een geheel ander verhaal zou hebben verteld dan aan de politie en andere getuigen. Voorts heeft [slachtoffer] niet alleen tegenstrijdig, maar vooral onwaarachtig over andere, nader in de pleitnota aangehaalde, essentiële details verklaard. Daarnaast is aangevoerd dat onvoldoende is gebleken dat [slachtoffer] kort na de vermeende seksuele handelingen contact heeft gehad met [vriend slachtoffer] en [betrokkene 3] . Ten slotte heeft de raadsvrouw gewezen op de omstandigheid dat de familie van [slachtoffer] druk op haar heeft uitgeoefend om op 1 april 2017 haar verhaal aan de leiding van de instelling [instelling] te vertellen.
De onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] is volgens de verdediging na het aanvullend studioverhoor in hoger beroep alleen maar toegenomen. Daartoe is gewezen op evidente inconsistenties ten opzichte van haar eerdere verklaringen, terwijl [slachtoffer] tijdens het laatstgehouden studioverhoor – volgens de samenvatting daarvan door de verdediging – nog ‘100% herinneringen’ aan de bewuste avond en nacht in 2017 had, omdat de gebeurtenissen op haar netvlies staan gebrand. Voor de verschillen tussen haar uiteindelijke verklaring en wat [slachtoffer] aan [betrokkene 2] heeft verteld, is geen sluitende verklaring gekomen. De seksuele handelingen, de reactie van [slachtoffer] daarop en de chronologische volgorde ervan zijn in geen van de versies hetzelfde. Dat alles maakt dat de verklaringen van [slachtoffer] als onbetrouwbaar terzijde moeten worden gesteld en aldus niet tot het bewijs gebezigd kunnen worden.
A.2Geen steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] en alternatief scenarioIn de visie van de verdediging bieden de forensische rapporten geen steun aan de verklaringen van [slachtoffer] , nu deze niet aantonen dat de verdachte in de mond van [slachtoffer] is klaargekomen. De verdachte ontkent dat ten stelligste en heeft een verklaring gegeven hoe zijn spermasporen op de tandenborstel van [slachtoffer] terecht zijn gekomen. Dat alternatieve scenario houdt in dat de verdachte stelt dat hij in de middag van 31 maart 2017 seks met zijn echtgenote heeft gehad, waarbij zij hem ‘met de hand’ heeft laten klaarkomen en waarbij spermasporen op zijn broek en onderbroek terecht zijn gekomen. De verdachte is met die spermasporen op zijn broek en in zijn onderbroek naar het werk gegaan. In de middag is de verdachte met [slachtoffer] en getuige [betrokkene 2] bij een klimrek geweest en daar constateerde hij dat hij (naast sperma) ook vogelpoep op zijn broek had. [slachtoffer] zou toen hebben voorgesteld om die vogelpoep te verwijderen. Bij terugkomst van de verdachte in de instelling [instelling] is hij naar de kamer van [slachtoffer] gegaan om de vogelpoep te verwijderen. Toen heeft hij vochtige doekjes van [slachtoffer] aangenomen om de vogelpoep te verwijderen. [slachtoffer] zei vervolgens dat de verdachte ook de andere vlekken (kennelijk de spermasporen) moest wegpoetsen. De verdachte heeft dat vervolgens gedaan, heeft de door hem gebruikte vochtige doekjes aan [slachtoffer] teruggegeven en is weggegaan van haar kamer. Later op de avond is de verdachte nogmaals naar [slachtoffer] geweest. Hij heeft haar toen ingesmeerd met tijgerbalsem en [slachtoffer] heeft toen tegen hem gezegd dat ‘ze mannen in de val kan lokken’. [slachtoffer] vroeg de verdachte ook of hij was uitgekeken op zijn vrouw. De verdachte was daar niet van gediend en is naar eigen zeggen weggegaan en gaan douchen. Hij heeft, voordat hij is gaan douchen, een zak met daarin zijn sokken en onderbroek buiten de douche op de gang gezet en bemerkte de dag erna pas dat zijn onderbroek weg was. In die onderbroek zouden spermasporen hebben gezeten. Op grond van deze alternatieve verklaring van de verdachte kan aldus niet worden gezegd dat sprake is van dadersporen.
Voormelde verklaring van de verdachte vindt voorts steun in de verklaring van zijn echtgenote [echtgenote verdachte] , zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, aldus de raadsvrouw.
A.3Sprake van schending van artikel 6 van het EVRMMet een beroep op hetgeen is geoordeeld door het EHRM in de arresten Al-Khawaja & Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk (EHRM nr. 26766/05 en nr. 22228/06), Schatschaschwili tegen Duitsland (EHRM nr. 9154/10) en Fikret Karahan tegen Turkije (EHRM nr. 53848/07) stelt de verdediging zich op het standpunt dat gebruikmaking van de verklaringen van [slachtoffer] een schending oplevert van artikel 6 van het EVRM. [slachtoffer] is immers buiten aanwezigheid van de verdediging in een studioruimte gehoord door een verbalisant, terwijl de verdediging had verzocht om haar zelf te mogen horen. Door op deze wijze een verhoor te laten plaatsvinden, is inbreuk gemaakt op het aan de verdediging toekomende ondervragingsrecht. De keuze voor deze manier van verhoren is kennelijk ingegeven door de vermeende geestelijke gezondheidsproblematiek van [slachtoffer] , doch de objectieve onderbouwing daartoe ontbreekt. Nu de verklaring van [slachtoffer] het enige dragende bewijsmiddel is dat de verdachte haar zou hebben verkracht, moeten de verdediging voldoende compenserende maatregelen worden geboden voor het niet direct kunnen confronteren van [slachtoffer] tijdens een getuigenverhoor. Met het stellen van schriftelijke vragen is de verdediging onvoldoende compensatie geboden, aldus de raadsvrouw.
A.4Voorwaardelijke verzoeken om [slachtoffer] in een directe confrontatie te horen als getuige en om een gedragsdeskundige te benoemen om haar betrouwbaarheid te onderzoekenIndien het hof mocht oordelen dat de verklaringen van [slachtoffer] gebruikt kunnen worden voor het bewijs, dan verzoekt de verdediging om de betrouwbaarheid van [slachtoffer] te laten onderzoeken door enerzijds een gedagsdeskundige te benoemen die haar verklaringen, waaronder de beelden van het studioverhoor, beoordeelt in het licht van haar problematiek en anderzijds haar zelf te mogen horen als getuige. In het licht van artikel 6 van het EVRM kan niet meer worden gesproken van een eerlijk proces als de verdediging geen gebruik heeft mogen maken van het recht om haar betrouwbaarheid te toetsen, aldus de raadsvrouw.
B.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van [slachtoffer] , zoals aan hem ten laste is gelegd.
Het hof stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de beweerde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, leidt dat in veel gevallen ertoe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van één getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Hier staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde feit kan opleveren.
Het hof dient in voormeld verband te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn. Daarnaast zal het hof moeten bepalen of voor de beweringen van [slachtoffer] voldoende (steun)bewijs in het procesdossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van [slachtoffer] volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron.
C.Op 16 mei 2017 heeft [slachtoffer] bij de politie een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd over de verrichte seksuele handeling bij de verdachte toen zij in de avond en nacht van 31 maart 2017 op 1 april 2017 in haar kamer bij instelling [instelling] te Oss was. Op bevel van het hof, gegeven bij tussenarrest van 6 mei 2021, is [slachtoffer] nogmaals gehoord, mede om haar te kunnen confronteren met het door de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario.
Het moet de verdediging worden nagegeven dat de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen op bepaalde onderdelen tegenstrijdig zijn. Echter, wat daar ook van zij, het hof stelt tevens vast dat haar verklaringen – waar het de gang van zaken betreft rondom ‘het pijpen’, hierna de orale bevrediging van de verdachte genoemd, zijnde het essentiële onderdeel waarop de bewezenverklaring van verkrachting is gestoeld – nauwkeurig en op wezenlijke onderdelen consistent zijn. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat [slachtoffer] pas recent, op 18 augustus 2021, dus eerst pas na ruim vier jaren na het tenlastegelegde, voor de tweede maal is verhoord. De tegenstrijdigheden op ondergeschikte punten kunnen derhalve ook te wijten zijn aan het tijdsverloop. Evenmin is ondenkbaar dat een verklaring voor die ondergeschikte tegenstrijdigheden kan worden gevonden in de feilbaarheid van het menselijk geheugen of schaamte en emoties. Het gaat in dezen om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop ze zijn afgelegd. Het hof stelt in dat verband eveneens vast dat de verklaringen van [slachtoffer] ook niet ernstiger worden naarmate zij vaker haar verhaal doet. Zij benoemt details, in het bijzonder over de bewezenverklaarde gang van zaken rondom de orale bevrediging van de verdachte, die ook terugkomen in de overige bewijsmiddelen.
Genoemde verklaringen van [slachtoffer] over de bewezenverklaarde seksuele handelingen, kort gezegd het oraal bevredigen van de verdachte, worden ondersteund door de getuigenverklaring van [vriend slachtoffer] . In zijn verklaring komt immers naar voren dat [slachtoffer] hem zeer kort na het voorval heeft opgebeld en dat zij toen in paniek en aan het huilen was. [slachtoffer] vertelde vervolgens aan [vriend slachtoffer] dat zij ‘de leiding’, waarmee onmiskenbaar is gedoeld op de verdachte die als begeleider werkzaam was bij instelling [instelling] , moest pijpen. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, vermag het hof niet in te zien waarom onvoldoende zou zijn gebleken dat dit telefonisch contact daadwerkelijk zou hebben plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat er geen historische verkeersgegevens in het procesdossier voorhanden zijn, dwingt in ieder geval niet tot een dergelijk oordeel.
Hoewel de betreffende verklaring van getuige [vriend slachtoffer] voor een groot deel is te herleiden naar [slachtoffer] als bron, neemt dit – gelet op de overeenstemming tussen die verklaring en de verklaringen van [slachtoffer] ter zake van het gedwongen oraal bevredigen van de verdachte – niet weg dat deze verklaring de belastende verklaringen van [slachtoffer] ondersteunt en in zoverre de betrouwbaarheid van haar verklaringen onderstreept. Bovendien acht het hof te dezen van redengevend belang dat [vriend slachtoffer] ook uit eigen waarneming heeft verklaard over de emotionele toestand van [slachtoffer] . Hij heeft immers zelf waargenomen dat [slachtoffer] hem zeer kort na het voorval huilend opbelde en in paniek was. Hetzelfde geldt voor de verklaring van aangeefster [moeder slachtoffer] , de moeder van [slachtoffer] , over de emotionele toestand van haar dochter in de avond na het voorval.
Maar bovenal heeft het hof acht geslagen op de bevindingen die uit het forensisch onderzoek naar voren zijn gekomen. Aangezien [slachtoffer] heeft verklaard dat zij na het klaarkomen van de verdachte in haar mond haar tanden heeft gepoetst, is de kop van haar elektrische tandenborstel bemonsterd. Deze bemonstering is vervolgens onderworpen aan een DNA-onderzoek en daaruit kwam naar voren dat sprake was van mannelijk DNA in die bemonstering. Daaruit is een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen, welk profiel matcht met het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte. Het is zeer veel waarschijnlijker dat het profiel afkomstig is van de verdachte dan dat het profiel niet van hem afkomstig is, maar van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man. Deze objectieve bevindingen bieden naar het oordeel van het hof aldus in grote mate steun aan de verklaring van [slachtoffer] , inhoudende dat de verdachte bij de orale bevrediging is klaargekomen in haar mond en dat zij nadien haar tanden heeft gepoetst.
De verdachte heeft hier een alternatief scenario tegenover gesteld. Uitgaande van dat scenario zou [slachtoffer] de (naar mag worden aangenomen – in verband met het tijdsverloop – reeds ingedroogde) spermasporen die in (dan wel op) zijn (onder)broek zouden moeten hebben gezeten moeten hebben gezien, zelf moeten hebben bedacht dat die vlekken spermasporen betroffen, vervolgens die sporen hebben weggepoetst en/of de onderbroek van de verdachte (met daarin die ingedroogde spermasporen) tijdens het douchen hebben ontvreemd en tevens hebben bedacht dat die vlekken (ook) sperma betroffen, waarna die sporen op de tandenborstelkop moeten zijn aangebracht. Het hof acht dit scenario volstrekt niet aannemelijk geworden. Allereerst vindt het aangevoerde alternatieve scenario geen steun in het procesdossier. Voorts is dit scenario niet te verenigen met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof gaat aldus daaraan voorbij. Hetzelfde heeft te gelden voor de ten overstaan van de rechter-commissaris door [echtgenote verdachte] , echtgenote van de verdachte, afgelegde verklaring. Reden daarvan is niet alleen omdat zij als echtgenote belang heeft om ten faveure van de verdachte te verklaren, maar bovendien omdat haar verklaring slechts inhoudt dat zij op een later moment van de verdachte hoorde dat hij zijn onderbroek miste of had verloren en aldus die verklaring geen steun biedt voor het alternatieve scenario van de verdachte waaruit noodzakelijkerwijs voortvloeit dat met de tandenborstel van [slachtoffer] spermasporen uit die onderbroek zouden moeten zijn geschraapt. Het hof wordt in voormeld oordeel over de niet-aannemelijkheid van het alternatieve scenario gesterkt door de omstandigheid dat de verdachte eerst pas op 21 januari 2019, dus nadat de resultaten van het DNA-onderzoek bekend waren geworden, zijn stilzwijgen heeft doorbroken en de hiervoor genoemde inhoudelijke verklaring heeft gegeven. Indien de verdachte daadwerkelijk onschuldig zou zijn, zoals hij stelt, had het minst genomen in de rede gelegen dat hij van begin af aan, althans eerder dan 21 januari 2019, zijn lezing over de loop der gebeurtenissen uit de doeken zou hebben gedaan, omdat – uitgaande van die lezing – de verdachte dan onterecht in voorarrest zou hebben gezeten en onterecht werd vervolgd. Dat heeft de verdachte evenwel niet gedaan.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verklaringen van [slachtoffer] op het hof authentiek en betrouwbaar overkomen, zodat deze bruikbaar zijn om te bezigen tot het bewijs en ook daartoe worden gebezigd. Het hof ziet ook geen aanleiding om te veronderstellen dat [slachtoffer] een onwaarachtige verklaring heeft afgelegd over de bewezenverklaarde seksuele handelingen die door de verdachte zijn gepleegd, temeer nu haar verklaringen, zoals hiervoor reeds is overwogen, voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Hetgeen overigens door de raadsvrouw ter betwisting van de betrouwbaarheid van [slachtoffer] nog als verweer is aangevoerd, dwingt niet tot een ander oordeel.
Tegen voormelde achtergrond acht het hof het evenmin noodzakelijk om een (nader) onderzoek in te (laten) stellen naar de betrouwbaarheid van [slachtoffer] door een gedagsdeskundige te benoemen, waartoe door de verdediging voorwaardelijk is verzocht. Het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.
Met betrekking tot het hiervoor onder A.3 vermelde verweer overweegt het hof als volgt. Bij tussenarrest van 6 mei 2021 heeft het hof bevolen om [slachtoffer] nogmaals te horen als getuige, onder meer aangezien door de verdediging zowel de inhoud als de betrouwbaarheid van haar verklaring is bestreden. Wegens de uit het procesdossier naar voren komende geestelijke gezondheidsproblematiek van [slachtoffer] (hetgeen reeds volgt uit het feit dat zij geruime tijd heeft verbleven in een instelling voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, te weten een IQ tussen 50 en 85, gecombineerd met ernstige gedragsproblemen en/of psychiatrische problematiek) in combinatie met de – gelet op het tenlastegelegde – intieme aard van de vragen die tijdens het horen zijn gesteld, heeft het verhoor op 18 augustus 2021 plaatsgevonden in een daartoe ingerichte studio door gecertificeerde rechercheurs onder regie van de raadsheer-commissaris. Met toepassing van het bepaalde in artikel 216, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is [slachtoffer] vervolgens onder ede als getuige gehoord. Ter waarborging van het ondervragingsrecht van zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging zijn de advocaat-generaal en de raadsvrouw in de gelegenheid gesteld om binnen een nader te melden termijn vooraf schriftelijk vragen in te dienen en hebben zij dit verhoor in een aparte ruimte mogen bijwonen. Het hof stelt vast dat de verdediging van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om schriftelijk vragen in te dienen, welke vragen tijdens het verhoor aan [slachtoffer] zijn gesteld. Voorts blijkt uit het procesdossier dat de raadsvrouw, na ontvangst van de door haar aangeleverde vragen doch voorafgaande aan het verhoor, namens de raadsheer-commissaris is medegedeeld dat uiterlijk aan het einde van het verhoor gelegenheid zal zijn eventuele aanvullende vragen aan de raadsheer-commissaris voor te leggen, waarop deze zal beslissen of de aanvullende vragen – al dan niet anders geformuleerd door de politie – nog dienen te worden meegenomen in het verhoor van de getuige. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 18 augustus 2021 betreffende het studioverhoor komt verder naar voren dat de raadsvrouw, aanwezig gedurende het studioverhoor, desgevraagd te kennen heeft gegeven dat de verdediging alle vragen aan de beëdigde getuige [slachtoffer] heeft kunnen stellen die zij heeft willen stellen. Nog daargelaten dat het aldus niet zo is dat de verdediging het ondervragingsrecht in het geheel niet heeft kunnen uitoefenen en er daarnaast geen absoluut recht bestaat op een directe confrontatie van getuigen, is het hof van oordeel dat onder voormelde omstandigheden voor de beperking van het ondervragingsrecht (welke beperking dan hooguit zou kunnen worden gevonden in het niet direct door de raadsvrouw in persoon confronteren van [slachtoffer] als getuige) voldoende compenserende factoren zijn geboden, meer bepaald de processuele waarborg dat de verdediging schriftelijk vragen heeft mogen inbrengen en deze tijdens het verhoor heeft mogen aanvullen, waarvan tevens – kennelijk gezien vorenbedoeld proces-verbaal van bevindingen uitputtend en daarmee naar tevredenheid van de verdediging – gebruik is gemaakt.
Het hof heeft zich bij voormelde beoordeling ervan vergewist dat met het voorgaande de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Daarbij heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat de verklaringen van [slachtoffer] niet ‘sole and decisive’ zijn, aangezien de bewezenverklaring tevens in belangrijke mate rust op de bevindingen van het forensisch onderzoek, zoals reeds hiervoor is overwogen.
Het hof acht het verzoek om [slachtoffer] (nogmaals) als getuige te mogen horen, waartoe door de verdediging bij pleidooi voorwaardelijk is verzocht, bij voormelde stand van zaken niet noodzakelijk, reden waarom dit verzoek eveneens wordt afgewezen.
D.
Aldus treft het betoog van de raadsvrouw geen doel. Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, gelet op het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
verkrachting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van het slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde werkzaam als groepsbegeleider binnen [instelling] in Oss, een instelling voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, gecombineerd met ernstige gedragsproblemen en/of psychiatrische problematiek. Hij heeft aldaar een van de aan zijn zorg toevertrouwde cliënten, te weten het slachtoffer [slachtoffer] , hardhandig gedwongen om hem tegen haar wil oraal te bevredigen.
De verdachte heeft door zijn bewezenverklaarde handelen, kennelijk puur uit het oogpunt van eigen seksuele behoeftebevrediging, op grove wijze misbruik gemaakt van zijn positie als begeleider binnen de instelling en heeft tevens de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk gedrag langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Bovendien bestaat daardoor bij haar de gerede kans op een scheefgroei in de psychoseksuele ontwikkeling en kan het vertrouwen in de medemens ernstig verstoord raken. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 augustus 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland in het arrondissement ’s-Gravenhage van 27 februari 2020. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte zijn leven op orde heeft en dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Behandelingen of andere interventies, op te leggen in de vorm van bijzondere voorwaarden, zijn in de visie van de reclassering niet geïndiceerd.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij zich heeft laten omscholen en thans werkzaam is als tester van software. De verdachte heeft een vast dienstverband en heeft onlangs promotie gekregen. De verdachte is getrouwd en heeft een in aanbouw zijnde nieuwbouwwoning gekocht.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, het misbruik van zijn positie als begeleider en het vertrouwen dat in hem werd gesteld, alsook uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, zoals eveneens is gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Daarbij heeft het hof de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van verkrachting, tevens in aanmerking genomen.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 6.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op smartengeld.
De rechtbank heeft de benadeelde partij bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, met compensatie van de proceskosten.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven haar gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding. Die conclusie is gestoeld op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht om afwijzing van de vordering, omdat de causaliteit tussen het bewezenverklaarde en de gestelde psychische schade wordt betwist. Meer subsidiair is betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering is, omdat een nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. In dat verband is aangevoerd dat op grond van de getuigenverklaringen in het procesdossier, vooral de verklaringen van leidinggevenden binnen instelling [instelling] , niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij na 1 april 2017 bang en teruggetrokken was. Tevens is aangevoerd dat de benadeelde partij reeds bekend was bij hulpverleningsinstanties en bij haar de nodige diagnoses waren gesteld.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat daarvan sprake is. De benadeelde partij, althans haar advocaat, heeft in dit verband immers gesteld dat zij door de gebeurtenis ernstig is beschadigd in haar emotioneel, psychologisch, maatschappelijk en sociaal functioneren. De benadeelde partij stelt onder meer veel stress en paniek te hebben ervaren na het voorval, heeft zich onder behandeling moeten stellen van therapeuten en heeft agorafobie en angstklachten voor mannen opgelopen. Een en ander is onderbouwd met stukken. Uit productie 3 bij de vordering, bestaande uit een intakeverslag bij een GGZ-instelling, volgt dat de klachten ontstonden nadat er sprake was geweest van het onderhavige voorval. Het verweer van de verdediging, inhoudende dat de causaliteit tussen de gestelde psychische schade en het bewezenverklaarde niet kan worden vastgesteld, treft derhalve geen doel.
Uit de in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring komt onder meer naar voren dat de benadeelde partij thans in bepaalde situaties nog steeds terugdenkt aan het bewezenverklaarde voorval en geen vertrouwen meer heeft in mannen.
Bovendien stelt het hof vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers opleveren en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is opgetreden valt onder het bereik artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot deze immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, naar billijkheid op een bedrag van € 5.000,00. Bijgevolg zal het meer of anders gevorderde met betrekking tot deze schadepost worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2017, zijnde de laatste datum van de bewezenverklaarde periode waarin de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 5.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 60 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro)als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro)aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 60 (zestig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. A.J.M. van Gink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. J.W.E. Luiten, griffiers,
en op 7 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Buljevic voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.