ECLI:NL:HR:2024:215
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Heffingsbevoegdheid Nederland na lijfrente-uitkering aan inwoner Filipijnen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de heffingsbevoegdheid van Nederland met betrekking tot een lijfrente-uitkering aan een inwoner van de Filipijnen. De belanghebbende, die in 2016 in de Filipijnen woonde, ontving een lijfrente-uitkering van € 1.824 van een in Nederland gevestigde verzekeringsmaatschappij, waarover loonheffing was ingehouden. De Inspecteur van de Belastingdienst beschouwde deze uitkering als belastbaar in Nederland, wat leidde tot een geschil over de toepassing van het Belastingverdrag Nederland-Filipijnen.
De belanghebbende stelde dat alleen de Filipijnen heffingsbevoegd waren over de lijfrente-uitkering, maar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch verwierp dit standpunt. Het Hof oordeelde dat Nederland als bronstaat heffingsbevoegd was op basis van artikel 18, lid 2, van het Verdrag, omdat de uitkering ten laste van de winst van de verzekeringsmaatschappij was gekomen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de klachten van de belanghebbende niet opgingen, omdat de uitkeringen, ongeacht de boekhoudkundige verwerking, ten laste van de winst van de verzekeringsmaatschappij kwamen.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor de uitleg van de heffingsbevoegdheid in het kader van internationale belastingverdragen, met name in situaties waarin belastingplichtigen in het buitenland wonen maar inkomsten ontvangen uit Nederland.