ECLI:NL:GHSHE:2023:478

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
21/00700
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en heffingsbevoegdheid Nederland

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 maart 2021, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 ongegrond heeft verklaard. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Na afwijzing van het bezwaar door de inspecteur, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die de uitspraak van de inspecteur heeft bevestigd.

Het geschil in hoger beroep betreft de vraag of Nederland heffingsbevoegd is over een uitkering uit een lijfrenteverzekering die belanghebbende in 2016 heeft ontvangen van Nationale Nederlanden N.V. Belanghebbende is van mening dat hij als inwoner van de Filipijnen niet onder de Nederlandse belastingheffing valt op basis van de Overeenkomst tussen Nederland en de Filipijnen ter voorkoming van dubbele belasting. De inspecteur daarentegen stelt dat Nederland wel degelijk heffingsbevoegd is.

De zitting vond plaats op 30 september 2022, waarbij belanghebbende niet aanwezig was. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld en later verzocht om een schriftelijke uitspraak. De rechtbank heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Het hof heeft geen redenen gezien om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00700
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 maart 2021, nummer BRE 20/5818, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] .

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2022 in ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen gehoord door middel van een audiobeeldverbinding namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is met kennisgeving van verhindering niet verschenen.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Het hof heeft in deze zaak mondeling uitspraak gedaan. De griffier van de Hoge Raad heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De griffier van de Hoge Raad heeft tevens verzocht om een proces-verbaal van de zitting op te stellen.
1.8.
Van de zitting is vervolgens een proces-verbaal opgesteld, dat gelijktijdig met de vervangende schriftelijke uitspraak naar partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst het hof naar de feiten zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld in de punten 2.1 tot en met 2.5 in de uitspraak van 25 maart 2021.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is enkel in geschil of Nederland op grond van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek der Filippijnen tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het Verdrag), heffingsbevoegd is over de door belanghebbende in 2016 van Nationale Nederlanden N.V. ontvangen uitkering uit een lijfrenteverzekering ter grootte van € 1.824 (hierna: de lijfrente-uitkering).
3.2.
Niet in geschil is dat belanghebbende voor toepassing van het Verdrag moet worden aangemerkt als inwoner van de Filipijnen. Ook is niet in geschil dat belanghebbende buitenlands belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot het vaststellen van het belastbaar inkomen uit werk en woning op nihil. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft op goede gronden de juiste beslissing genomen.
Conclusie
4.2.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.3.
Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.4.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
-
verklaarthet hoger beroep ongegrond;
-
bevestigtde uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, T.A. Gladpootjes en A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
N.A. de Grave P. Fortuin
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep in cassatie aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep in cassatie moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.