Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
State Council of the Republic of Crimea, de Staatsraad van de toen net opgerichte Republiek de Krim, besluit No. 1758-6/14 genomen om vergunningen, gebruiksrechten, exploitatierechten en overige eigendommen van Chornomornaftogaz en Ukrtransgaz te nationaliseren. Op 11 april 2014 onteigende de Staatsraad van de Krim een aantal investeringen van Naftogaz, waaronder drie vergunningen voor offshore opsporing en het recht om het gaspijpleidingsysteem van de Krim te gebruiken. Op 30 april 2014 onteigende diezelfde Staatsraad het overige bezit van Naftogaz op de Krim.
Agreement between the Government of the Russian Federation and the Cabinet of Ministers of Ukraine on the encouragement and mutual protection of investments)gesloten. Dit verdrag, dat op 27 januari 2000 in werking is getreden, voorziet onder meer in bescherming van investeringen (
investments), gedaan door investeerders van de ene lidstaat op het grondgebied (
territory) van de andere lidstaat. De authentieke taalversies van het BIT 1998 zijn in het Russisch en het Oekraïens.
Article 1
Notice of Arbitrationuit te brengen aan de Russische Federatie. Zij lieten daarbij weten wie zij als arbiter benoemden. Omdat de Russische Federatie geen eigen arbiter benoemde hebben Naftogaz c.s. de secretaris-generaal van het PHA verzocht een tweede arbiter te benoemen. Vervolgens zijn een tweede arbiter en een voorzitter benoemd. De arbiters hebben Den Haag als plaats van arbitrage aangewezen.
non-disputing party submission’ ingediend, waarin Oekraïne haar standpunt over de toepasselijkheid van het BIT 1998 voor de onderhavige kwestie heeft toegelicht.
jurisdiction) en aansprakelijkheid (
liability) in een preliminaire fase van de procedure te behandelen (
bifurcation). Op 22 februari 2019 heeft het scheidsgerecht een gedeeltelijke einduitspraak (
Partial Award) gedaan. [2] Daarin heeft het scheidsgerecht beslist dat het bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van Naftogaz c.s. en dat een schending van verschillende bepalingen van het BIT 1998 is aangetoond. Het scheidsgerecht heeft verder overwogen dat het zal doorgaan met de zogenoemde
quantum phasevan de arbitrale procedure.
Procedural Order no. 8van 6 oktober 2019. Het scheidsgerecht heeft de Russische Federatie in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren met betrekking tot (de omvang van) de schadevergoeding.
Partial Awardte vernietigen op de voet van art. 1065 lid 1, onder a (onbevoegdheid van het scheidsgerecht), c (schending opdracht) en e (strijd met openbare orde), Rv. Naftogaz c.s. hebben verweer gevoerd.
Partial Awardvernietigd voor zover het scheidsgerecht heeft geoordeeld dat het bevoegd is om alle vorderingen te beoordelen, aangezien het scheidsgerecht alleen bevoegd is te oordelen over investeringen die op of na 1 januari 1992 zijn gedaan. [3] In grote lijnen en voor zover in cassatie van belang komen de oordelen van het hof op het volgende neer.
territoryin art. 1 lid 4 BIT 1998 wordt niet uitsluitend gedoeld op
sovereign territory.(rov. 5.5.7 e.v.)
Partial Awardheeft het scheidsgerecht
Procedural Order no. 8uitgevaardigd. Niet duidelijk is of het scheidsgerecht aan zijn uiteenzetting in de
Procedural Orderconsequenties heeft verbonden voor zijn uitspraak in de
Partial Awarddat het bevoegd is over de (dus in beginsel alle) claims te oordelen. Het hof zal de
Partial Awarddaarom in zoverre vernietigen. (rov. 5.7.6) In de
quantum phasevan de arbitrage zal nog aan de orde kunnen komen wanneer de investeringen zijn gedaan. (rov. 5.7.7)
investmentsin de zin van art. 1 lid 1 BIT 1998 worden beschouwd. Daaraan staat niet in de weg dat zij niet van meet af aan op het grondgebied van de Russische Federatie zijn gedaan. (rov. 5.8.8 e.v.)
investorsin de zin van art. 1 lid 2 BIT 1998 wordt verworpen. (rov. 5.9.6)
3.Beoordeling van het middel in het incidentele cassatieberoep
4.Beoordeling van het middel in het principale beroep
territory) van de Russische Federatie als bedoeld in art. 1 lid 4 BIT 1998, nu dat begrip niet beperkt is tot het soevereine grondgebied van de betrokken staten, maar zich ook uitstrekt tot grondgebied waarover een staat rechtsmacht en effectieve controle uitoefent. Het onderdeel klaagt dat het hof hiermee toepassing heeft gegeven aan het BIT 1998 in een situatie die de verdragspartijen ten tijde van het sluiten van het verdrag niet voorzagen, en daarmee de art. 31, 39 en 63 WVV heeft miskend.
territoryuit art. 1 lid 4 BIT 1998 enkel verwijst naar
sovereign territory. Daarbij heeft het hof terecht tot uitgangspunt genomen dat een verdrag op grond van art. 31 WVV te goeder trouw moet worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag (rov. 5.5.7). Vervolgens heeft het hof onder meer overwogen dat uit de bewoordingen van het BIT 1998 niet blijkt dat partijen de bedoeling hadden de werking van het verdrag te beperken tot het soevereine grondgebied (rov. 5.5.8-5.5.9) en dat dit ook niet blijkt uit de tot het verdrag behorende
travaux préparatoires(rov. 5.5.14). Een dergelijke uitleg zou volgens het hof ook niet passen bij de bedoeling van verdragspartijen, die was en is om investeringen over en weer op hun grondgebieden aan te moedigen en te beschermen (rov. 5.5.15-5.5.18). Het hof is tot de slotsom gekomen dat er geen reden is om aan te nemen dat de Krim niet valt onder de
territoryvan de Russische Federatie als bedoeld in het verdrag, en dat daaraan niet afdoet dat partijen de huidige feitelijke situatie destijds niet hebben voorzien, nu het erop aankomt wat past bij de bedoelingen van partijen ten aanzien van de werking van het verdrag op het moment van het sluiten daarvan (rov. 5.5.20). Hiermee heeft het hof kenbaar toepassing gegeven aan de in art. 31 WVV neergelegde regel van verdragsuitleg en ook overigens geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van die bepaling of enige andere bepaling uit dat verdrag, of een onbegrijpelijk oordeel gegeven. De klacht faalt daarom.
Partial Awardhet argument dat de investeringen van Naftogaz c.s. buiten het temporele toepassingsgebied van het BIT 1998 vallen niet als zodanig behandeld. In de
Partial Awardis wel overwogen dat het BIT 1998 niet zonder temporele grenzen is en dat art. 12 BIT 1998 de bescherming van het verdrag beperkt tot investeringen die op of na 1 januari 1992 zijn gedaan. Het dictum van de
Partial Awardluidt:
quantum phasevan de arbitrage heeft het scheidsgerecht
Procedural Order no. 8uitgevaardigd en daarin onder meer als volgt overwogen:
Procedural Order no. 8onduidelijk zijn. Het hof heeft de
Partial Awarddaarom vernietigd, maar alleen voor zover het scheidsgerecht heeft geoordeeld dat het bevoegd is om alle vorderingen te beoordelen, aangezien het alleen bevoegd is te oordelen over investeringen die op of na 1 januari 1992 zijn gedaan. In rov. 5.7.7 heeft het hof vervolgens overwogen dat de discussie over de vraag wanneer de investeringen zijn gedaan nog wordt gevoerd in de arbitrale procedure en heeft het hof zich daarom onthouden van een oordeel over de vraag welke investeringen voor bescherming in aanmerking komen.
Procedural Order no. 8heeft het scheidsgerecht duidelijk gemaakt hoe zijn bevoegdheidsbeslissing in de
Partial Awardmoet worden uitgelegd (zie hiervoor in 4.4.2). Die uitleg houdt in dat in de
Partial Awardalleen bevoegdheid van het scheidsgerecht is aangenomen voor investeringen die op of na 1 januari 1992 zijn gedaan, en dat de
quantum phasevan de arbitrale procedure slechts op die investeringen betrekking zal hebben.
quantum phasevan de arbitrale procedure dus nog per investering worden beoordeeld wanneer deze is gedaan en of deze binnen het temporele toepassingsgebied van het BIT 1998 valt. Het oordeel dat een investering wel, of juist niet, binnen dat temporele toepassingsgebied valt, brengt mee dat het scheidsgerecht wel, respectievelijk niet bevoegd is over die investering te oordelen. Voor zover het scheidsgerecht zich in de
quantum phasebevoegd acht om over een bepaalde investering te oordelen, staat tegen die beslissing te zijner tijd, indien overigens aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, een vernietigingsprocedure op de voet van art. 1065 lid 1, onder a, Rv open. Het was daarom niet aan het hof om in de onderhavige vernietigingsprocedure te beoordelen welke investeringen voor, dan wel op of na 1 januari 1992 zijn gedaan; dat is aan het scheidsgerecht in de
quantum phasevan de arbitrale procedure. De onderdelen falen.
Partial Awarddat sprake is van een schending van het BIT 1998 kennelijk gelezen in samenhang met de overweging in
Procedural Order no. 8dat het scheidsgerecht enkel bevoegd is ten aanzien van investeringen die op of na 1 januari 1992 zijn gedaan en dat de
quantum phaseenkel op die investeringen zal zien. Het hof heeft het oordeel van het scheidsgerecht in de
Partial Awarddus niet zo uitgelegd dat daarmee vaststaat dat het BIT 1998 ook is geschonden ten aanzien van investeringen die temporeel niet onder dat verdrag vallen. Er bestond voor het hof daarom ook geen aanleiding om de
Partial Awardop dit punt te vernietigen.
5.Beslissing
6 december 2024.