ECLI:NL:HR:2024:1789
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen belastingaanslagen en belastingrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P]. Het cassatieberoep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 juni 2024, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraken beslissingen genomen over de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2016 en 2018, alsook over de belastingrente en een beschikking voor het jaar 2017 op basis van artikel 9.6, lid 5, van de Wet IB 2001.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad gebruikgemaakt van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 6 december 2024, waarbij de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.