ECLI:NL:GHDHA:2024:1035

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
BK-23/853, BK-23/854 en BK-24/476
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juni 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag. De belanghebbende had tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2016, 2017 en 2018 hoger beroep ingesteld. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslagen opgelegd en de belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit was ongegrond verklaard. Het hogerberoepschrift was digitaal ingediend op 1 september 2023, terwijl de termijn voor indiening op 31 augustus 2023 eindigde. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat het hogerberoepschrift te laat was ingediend en er geen sprake was van een geringe verwijtbaarheid van de belanghebbende. De belanghebbende had verklaard dat hij het hogerberoepschrift niet eerder had ingediend vanwege drukte met werkzaamheden, maar dit werd niet als een geldige reden beschouwd. Het Hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-23/853, BK-23/854 en BK-24/476

Uitspraak van 18 juni 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 juli 2023, nummers SGR 22/4209, SGR 22/4198 en SGR 22/4199.

Procesverloop

2016 (Rechtbank SGR 22/4198; Hof BK-24/476)
1.1.1.
Belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.621 (de aanslag 2016). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 602 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.2.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 9 december 2020 heeft de Inspecteur het tegen de aanslag 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2017 (Rechtbank SGR 22/4199; Hof BK-23/854)
1.2.1.
Belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.732 (de aanslag 2017). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 574 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.2.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 2 juni 2022 heeft de Inspecteur het tegen de aanslag 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar in behandeling genomen als verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het verzoek om ambtshalve vermindering is afgewezen door de Inspecteur.
2018 (Rechtbank SGR 22/4209; Hof BK-23/853)
1.3.1.
Belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 119.643 (de aanslag 2018). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 993 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.3.2.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 2 juni 2022 heeft de Inspecteur het tegen de aanslag 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Alle jaren
1.4.
Belanghebbende heeft voor alle jaren (rechtstreeks) beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is in totaal een griffierecht geheven van € 100. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 22/4198 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 9 december 2020;
- vermindert de aanslag 2016 in zoverre dat het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt verminderd met een bedrag van € 16.654 onder instandhouding van de verminderingsbeschikking en de overige inkomensbestanddelen en vermindert de rentebeschikking 2016 dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden;
- verklaart de overige beroepen ongegrond.”
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft in de zaken met nummers BK-23/584 en BK-23/583 verweerschriften ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 8 mei 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is werkzaam als internationaal makelaar onder de naam [naam] en bemiddelt ten aanzien van de verkoop en verhuur van onroerend goed (de bemiddelingsdiensten).
2.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is digitaal ingediend en ontvangen op 1 september 2023 om 2:33 uur.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of het hoger beroep ontvankelijk is. Indien dat het geval is, is in geschil of de bemiddelingsactiviteiten van belanghebbende in 2016, 2017 en 2018 een bron van inkomen vormen. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de aanslag 2016, de aanslag 2017 en de aanslag 2018 en tot dienovereenkomstige vermindering van de in elk van die jaren in rekening gebrachte belastingrente.
3.3.
De Inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. Indien het hoger beroep ontvankelijk wordt verklaard, concludeert de Inspecteur tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid
4.1.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift zes weken. Artikel 6:8, lid 1, Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.1.2.
Artikel 8:79, lid 1, in verbinding met artikel 8:37, lid 1, Awb bepalen dat de bekendmaking van een uitspraak geschiedt door toezending bij aangetekende brief door de griffier van een afschrift van de uitspraak aan partijen. Artikel 6:9, lid 1, Awb in verbinding met artikel 6:24 bepalen vervolgens dat een hogerberoepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.2.1.
De uitspraak van de Rechtbank is verzonden op 20 juli 2023. De termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift is daarom geëindigd op 31 augustus 2023. Het hogerberoepschrift is op 1 september 2023 om 2:33 uur digitaal ingediend. Het hogerberoepschrift is derhalve na het verstrijken van de indieningstermijn en dus te laat ingediend. Het hoger beroep moet dan in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is, waarbij het erop aankomt of van belanghebbende onder de gegeven omstandigheden niet kon worden gevergd om tijdig hoger beroep in te stellen. [1]
4.2.2.
In dit verband heeft belanghebbende ter zitting desgevraagd verklaard dat hij het hogerberoepschrift niet eerder heeft ingediend, omdat hij druk was met werkzaamheden die hij ’s nachts verricht. Belanghebbende heeft verklaard dat hij wist dat de laatste dag om hoger beroep in te stellen 31 augustus 2023 was en heeft daaraan toegevoegd dat het hogerberoepschrift gereed was om tijdig in te dienen. Hiermee heeft hij geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien aannemelijk bevonden, de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een geringe verwijtbaarheid. Hierdoor kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 Awb.
Slotsom
4.3.
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, P.J.J. Vonk en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 18 juni 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.vgl. HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515 en HR 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:625.