Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
(...)
Vervolgens heeft [verbalisant 1] gerelateerd wat hij cliënt daarop hoorde verklaren (p. 30): “Ik hoorde [verdachte] hierop verklaren: [betrokkene 2] ik heb echt geen crossmotor gestolen (t/m) Als ik meer weet dan hoor je dit van mij.”
Op een later moment, 12 mei 2020 sprak [verbalisant 1] cliënt wederom aan, waarbij gevraagd werd of dit de crossmotor betrof waarop cliënt door [verbalisant 1] gezien was op camerabeelden, waarop cliënt geantwoord zou hebben (zie verklaring op p.80).
- verbalisant [verbalisant 1] was op de hoogte van de verdenking van diefstal / verduistering van de motor (p. 30: een crossmotor weggenomen...naar aanleiding van een deal/verkoop via Marktplaats). Verbalisant [verbalisant 1] zou cliënt herkend hebben op 29 april 2020, zodat cliënt bij het op 7 mei 2020 aanspreken en confronteren voor hem een verdachte was zoals in art. 27 lid 1 Sv;
- ingevolge art. 27c lid 2 Sv moet aan de verdachte die niet is aangehouden, voorafgaand aan zijn eerste verhoor, onverminderd artikel 29, tweede lid, mededeling worden gedaan van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid Sv. Verbalisant heeft bij beide gelegenheden verzuimd cliënt op dat recht te wijzen;
- ingevolge art. 29 lid 2 Sv dient voorafgaand aan het verhoor aan de verdachte de cautie gegeven te worden, namelijk dat hij niet gehouden is tot het geven van antwoord. Verbalisant heeft ook bij beide gelegenheden verzuimd om cliënt de cautie te geven.
“De strekking van art. 29 het behoeden van de verdachte tegen ongewilde medewerking aan zijn eigen veroordeling brengt mee dat als verhoor in de zin van dat artikel worden beschouwd alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit.”
Ook werd er gevraagd naar de herkomst van de crossmotor op de camerabeelden en een verklaring van cliënt afgenomen, terwijl cliënt nog altijd als verdachte was aangemerkt en de vragen werden gesteld zonder voorafgaande aankondiging van verhoor of uitnodiging voor verhoor (p. 80).
“Op grond van art. 27c, tweede lid, Sv dient de niet-aangehouden verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor mededeling te worden gedaan van het in art. 28, eerste lid, Sv gewaarborgde recht om zich te doen bijstaan door een raadsman. Indien dat voorschrift niet is nageleefd levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv. Met het oog op de verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM geldt dat zo een vormverzuim, na een daartoe strekkend verweer, in de regel dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de ter gelegenheid van het verhoor afgelegde verklaring, tenzij de verdachte door het achterwege blijven van de desbetreffende mededeling niet in zijn verdediging is geschaad.”
Cliënt heeft ook belang bij bewijsuitsluiting: als hij had geweten dat hij verdachte was, dan zou hij geen verklaringen hebben afgelegd. Dit blijkt ook uit zijn proceshouding tijdens het verhoor van 15 juni 2020, waarbij cliënt zich wel van rechtsbijstand heeft laten voorzien en hij gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht (p. 63 e.v.).
De eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM brengen dan ook met zich mee dat geen ander rechtsgevolg dan bewijsuitsluiting van voornoemde verklaringen op zijn plaats is, hetgeen ik bij deze verzoek.”
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
3 december 2024.