ECLI:NL:HR:2024:1750

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
24/02358
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie en digitale indiening door rechtsbijstandverlener

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie ingesteld door [X], vertegenwoordigd door J.H. Weermeijer. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 mei 2024, nr. BK-ARN 21/1033. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift niet digitaal was ingediend, zoals vereist voor beroepsmatig optredende rechtsbijstandverleners volgens artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019. De griffier van de Hoge Raad had de indiener verzocht om het beroepschrift binnen zes weken digitaal in te dienen, maar dit verzoek is niet opgevolgd. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president J.A.R. van Eijsden en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/02358
Datum29 november 2024
ARREST
op het door [X] (hierna: belanghebbende), vertegenwoordigd door J.H. Weermeijer, ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 mei 2024, nr. BK-ARN 21/1033 [1] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
In deze zaak is bij aangetekende brief namens belanghebbende beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Hof ingesteld. Uit het beroepschrift in cassatie blijkt dat het cassatieberoep is ingesteld door een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener.
1.2
Artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019, Staatsblad 2020, 99 [2] , brengt mee dat een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener verplicht is digitaal te procederen. In deze zaak had het beroepschrift in cassatie dus digitaal, via het webportaal van de Hoge Raad, moeten worden ingediend. De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift daarom bij brief van 2 september 2024 verzocht het beroepschrift in cassatie binnen zes weken via het webportaal van de Hoge Raad in te dienen. Deze brief is aangetekend verzonden en is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door de indiener opgegeven adres. De indiener van het beroepschrift heeft geen gevolg gegeven aan dat verzoek. Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 8:36a, lid 5, Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2024.

Voetnoten

2.Besluit van 6 maart 2019, houdende vaststelling van het tijdstip van gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Inwerkingtredingsbesluit digitaal procederen in bestuursrechtelijke cassatieprocedures).