ECLI:NL:HR:2024:1591
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof over onroerendezaakbelastingen en Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 april 2023, nummer 21/01204. Deze uitspraak was het resultaat van een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. SHE 21/365). De kwestie draait om een beschikking die aan belanghebbende was gegeven op basis van de Wet waardering onroerende zaken, evenals de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020.
Belanghebbende heeft zijn beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad concludeert dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is vastgesteld door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, in de raadkamer op 23 oktober 2024 en openbaar uitgesproken op 8 november 2024.