In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarde van een agrarisch object, dat tevens als bedrijfswoning fungeert. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 426.000 per 1 januari 2019, en aanslagen onroerendezaakbelasting voor zowel de eigenaar als de gebruiker opgelegd. De belanghebbende, eigenaar en gebruiker van het object, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling en de daarop gebaseerde aanslagen. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld en dat de aanslagen onroerendezaakbelasting terecht zijn opgelegd. De belanghebbende had geen overtuigend bewijs geleverd om de door de heffingsambtenaar gehanteerde waarde te betwisten. Het hof heeft de gebruikte taxatiewijzers als bruikbaar beschouwd en de argumenten van de belanghebbende over de verdeling van de waarde tussen woondelen en niet-woondelen verworpen. De conclusie was dat de aanslagen naar het juiste tarief zijn opgelegd en dat het hoger beroep ongegrond is verklaard.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in cassatie te gaan tegen deze beslissing. Het hof heeft geen redenen gezien om het griffierecht te laten vergoeden of om de proceskosten te vergoeden.