Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
Tijdens de eerste fase (hierna: het calcinatieproces) wordt door verwarming in calcinatieovens het dihydraat CaSO
4•2H
2O (hierna: het dihydraat) omgezet naar het halfhydraat CaSO
4•1/2H
2O oftewel droge gipsmortel (hierna: de droge gipsmortel).
In de tweede fase van het productieproces wordt de droge gipsmortel gemengd met papiervezels en tot plaat gevormd waarna – door middel van vacuüm – water door het mengsel van de droge gipsmortel en papiervezels wordt geperst. Daardoor krijgt de plaat de benodigde stevigheid. Tot slot wordt met gebruikmaking van droogovens het overtollige water uit de aldus gevormde platen gehaald.
3aardgas.
Tegelijk met de hiervoor bedoelde verzoeken om teruggaaf van energiebelasting heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf van de onder de naam opslag duurzame energie geheven heffing op aardgas. Uit artikel 1, lid 3, van de Wet opslag duurzame energie (tekst 2017 en 2018; hierna: de Wet ODE) volgt namelijk dat ter zake van deze opslag de bepalingen uit de Wbm met betrekking tot onder meer de heffing en teruggaaf van energiebelasting van overeenkomstige toepassing zijn.
3.De oordelen van het Hof
Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat deze uitleg past bij het doel van de vrijstelling voor mineralogische procedés, namelijk het creëren van een meer gelijk speelveld voor de bedrijven die volgens de SBI behoren tot code 23 ten opzichte van vergelijkbare bedrijven in omringende landen. Daarbij is de wetgever ervan uitgegaan dat zowel de vervaardiging van een halfhydraat als de vervaardiging van een dihydraat (al dan niet in de vorm van een eindproduct) in Duitsland en België is vrijgesteld van energiebelasting en opslag duurzame energie. Nu zowel het dihydraat als het halfhydraat wordt aangeduid als gips is het Hof van oordeel dat vervaardigen van gips in artikel 64, lid 4, van de Wbm ook de hiervoor in 2.2 bedoelde tweede fase van het productieproces omvat.
4.Beoordeling van het middel
Volgens artikel 2, lid 4, aanhef en letter b, vijfde streepje, van de Energiebelastingrichtlijn is deze richtlijn evenwel niet van toepassing op het gebruik van energieproducten en elektriciteit voor mineralogische procedés. Daaronder worden blijkens deze bepaling verstaan de procedés die in Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap [6] zijn ondergebracht onder code DI 26 “Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten” van de Nomenclature statistique des activités économiques dans la Communauté Européenne (de zogenoemde NACE-nomenclatuur).
Het bepaalde in artikel 2, lid 4, aanhef en letter b, vijfde streepje, van de Energiebelastingrichtlijn brengt met zich dat het de lidstaten vrijstaat om al of niet belasting te heffen op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voordeze mineralogische procedés.
Met de invoering van de vrijstelling voor mineralogische procedés per 1 januari 2017 – door invoeging van een nieuw lid 4 in artikel 64 van de Wbm – heeft de wetgever evenwel gebruikgemaakt van de hiervoor in 4.2.2 aan de lidstaten gelaten vrijheid om energieproducten zoals aardgas dat door bedrijven wordt gebruikt voor (bepaalde) mineralogische procedés, niet in de heffing van belasting te betrekken.
Zoals hiervoor in 4.2.3 is weergegeven, maakt de NACE-nomenclatuur onderscheid tussen enerzijds vervaardiging van gips en anderzijds vervaardiging van producten van gips voor de bouw en vervaardiging van overige artikelen van gips. Deze omschrijvingen keren terug in de opsomming van economische hoofdactiviteiten die vallen onder code 23 van de SBI, naar welke codede slotzin van artikel 64, lid 4, van de Wbm verwijst ter afbakening van de bedrijven wier gebruik van aardgas voor de – in de tweede volzin van dat lid 4 vermelde – mineralogische procedés onder de vrijstelling kan worden gebracht.
In deze context moet worden aangenomen dat de wetgever bij de selectie van mineralogische procedés die voor vrijstelling van energiebelasting in aanmerking komen, aansluiting heeft gezocht bij de categorisering van economische activiteiten in de NACE-nomenclatuur en de SBI, en dat hij de vrijstelling van energiebelasting heeft beperkt tot aardgas dat wordt gebruikt voor de vervaardiging van gips en dus niet ook de in de NACE-nomenclatuur en de SBI afzonderlijk vermelde categorieën – vervaardiging van producten van gips voor de bouw en van overige producten van gips – onder die vrijstelling heeft willen brengen.
Daarvan uitgaande moet de vervaardiging van gips als economische hoofdactiviteit van bedrijven worden onderscheiden van de vervaardiging van producten van gips, onder welk begrip het bewerken dan wel verwerken van gips, al dan niet gemengd met andere stoffen, tot een product zoals de gipsvezelplaten valt.
Anders dan waarvan het Hof is uitgegaan, kan uit de omstandigheid dat volgens het oorspronkelijke amendement in de definitie van mineralogische procedés voor een in lid 4 van artikel 64 van de Wbm op te nemen vrijstelling [8] de vervaardiging van producten van beton, gips en cement expliciet was benoemd, terwijl de uiteindelijke wettekst alleen de vervaardiging van cement, kalk of gips vermeldt, niet worden afgeleid dat ook de vervaardiging van producten van gips onder de vrijstelling kan worden gebracht. Aangenomen moet daarentegen worden dat de wetgever dusdoende welbewust de vervaardiging van producten van beton, gips en cement heeft uitgesloten van de toepassing van de vrijstelling.
Voorts blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 64, lid 4, van de Wet dat een overweging om een vrijstelling voor mineralogische procedés te introduceren, was gelegen in het creëren van een meer gelijk speelveld voor bedrijven in de mineralogische sector ten opzichte van vergelijkbare bedrijven in omringende landen, die wel vrijstellingenvoor het gebruik van aardgas voor mineralogische processen hebben. Deze overweging brengt echter niet mee dat de wetgever voor alle bedrijven die volgens de SBI behoren tot code 23 en voor alle mineralogische processen als bedoeld in subsectie DI 26 van de NACE-nomenclatuur, door introductie van een vrijstelling een gelijk speelveld heeft willen creëren.
Gelet op dit een en ander kan niet met een beroep op het doel dat de wetgever met de regeling van artikel 64, lid 4, van de Wbm voor ogen heeft gestaan, een ruimere uitleg worden gegeven dan met de bewoordingen van die bepaling overeenkomt.
Aangezien de hiervoor in 2.2 bedoelde tweede fase van het productieproces de vervaardiging van platen van een mengsel van gips en papiervezels betreft, en dus meer omvat dan de vervaardiging van gips, heeft belanghebbende geen recht op teruggaaf van energiebelasting en opslag duurzame energie ter zake van aardgas dat zij voor deze tweede fase van het productieproces heeft verbruikt. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.