Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
15 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de klager, die in verband met een beslag op een elektrische step was ingesteld. De klager was eerder veroordeeld door de kinderrechter voor schuldheling van de e-step. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet in behandeling kon worden genomen, omdat de beslissing van de kinderrechter ook een oordeel over het beslag op de e-step bevatte. De klager had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, maar de Hoge Raad kon hierop geen andersluidend oordeel meer geven na de beslissing over het beslag in de strafzaak. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd dat de klager niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz.