ECLI:NL:HR:2024:1434

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
23/01916
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzoek om mondelinge behandeling en procesverloop in rechtsbijstandszaak

In deze zaak heeft [eiseres] cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, gewezen op 14 februari 2023. De zaak betreft een geschil tussen [eiseres], die een rechtsbijstandsverzekering heeft bij ARAG, en ARAG zelf, die in de hoofdzaak door [eiseres] in vrijwaring is opgeroepen. De kantonrechter had de vordering van [eiseres] in de hoofdzaak toegewezen, maar de vordering in de vrijwaringszaak afgewezen. Na hoger beroep heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, maar [eiseres] was van mening dat het hof een onbegrijpelijk oordeel had gegeven door te stellen dat door alle partijen arrest was gevraagd, terwijl dit niet het geval was. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had beslist op het verzoek van [eiseres] om een mondelinge behandeling, wat in strijd is met de regels van het procesrecht. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd ARAG veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/01916
Datum11 oktober 2024
ARREST
In de zaak van
[eiseres],
wonende te [eoonplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [eiseres],
advocaat: R.P. Streng,
tegen
ARAG SE h.o.d.n. ARAG SE NEDERLAND,
gevestigd te Düsseldorf, Duitsland,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: ARAG,
advocaat: F.E. Vermeulen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaken 7855911 \ CV EXPL 19-8862 en 8160202 CV EXPL 19-17556 van de rechtbank Noord-Holland van 16 oktober 2019 en 3 februari 2021;
b. het arrest in de zaak 200.295.365/01 van het gerechtshof Amsterdam van 14 februari 2023.
[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
ARAG heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor ARAG mede door G.M. Verburg.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De advocaat van [eiseres] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres] heeft een rechtsbijstandsverzekering bij ARAG.
(ii) [het advocatenkantoor] (hierna: het advocatenkantoor) heeft [eiseres] bijgestaan in een geschil met haar toenmalige werkgever.
2.2
In dit geding vordert het advocatenkantoor veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 10.616,83 in verband met de aan [eiseres] verleende rechtsbijstand (hierna: de hoofdzaak). [eiseres] heeft ARAG in vrijwaring opgeroepen en gevorderd ARAG te veroordelen tot al hetgeen waartoe [eiseres] in de hoofdzaak wordt veroordeeld, alsmede tot nakoming van de met haar gesloten verzekeringsovereenkomst (hierna: de vrijwaringszaak). De kantonrechter heeft de vordering in de hoofdzaak toegewezen en de vordering in de vrijwaringszaak afgewezen.
2.3
[eiseres] heeft hoger beroep ingesteld in zowel de hoofd- als de vrijwaringszaak. De zaken zijn in de roladministratie van het hof geregistreerd onder één zaaknummer. Uit het roljournaal blijkt het volgende over het verloop van de zaak.
a) [eiseres] heeft een memorie van grieven ingediend.
b) Het advocatenkantoor en ARAG hebben ieder een memorie van antwoord ingediend.
c) Na de memoriewisseling is de zaak verwezen naar de rol van 30 november 2021 voor “beraad partijen”. Op die roldatum heeft [eiseres] verzocht om een mondelinge behandeling en heeft het advocatenkantoor arrest gevraagd en gefourneerd.
d) Op de rol van 14 december 2021, 28 december 2021 en 11 januari 2022 is de zaak aangehouden voor het fourneren van het procesdossier door [eiseres].
e) Op de rol van 22 februari 2022 heeft het hof een datum bepaald voor arrest (25 oktober 2022).
f) Op de rol van 25 oktober 2022 hebben partijen eenstemmig verzocht het arrest met vier weken aan te houden in verband met een minnelijke oplossing.
g) Op de rol van 22 november 2022 is het arrest nogmaals met vier weken aangehouden.
h) Op de rol van 6 december 2022 heeft de advocaat van [eiseres] zich onttrokken. De zaak is verwezen naar de rol van 20 december 2022 voor het stellen van een advocaat aan de zijde van [eiseres].
i) Op 20 december 2022 heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld voor [eiseres], en is het arrest nogmaals aangehouden.
j) Op de rol van 31 januari 2023 en 7 februari 2023 is het arrest nogmaals aangehouden.
2.4
Het hof heeft op 14 februari 2023 arrest gewezen en daarbij het vonnis van de kantonrechter in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak bekrachtigd. [1]
Het arrest vermeldt in rov. 2, waarin een beschrijving is opgenomen van het procesverloop in hoger beroep in de hoofd- en de vrijwaringszaak, onder meer dat “door alle partijen” arrest is gevraagd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel is gericht tegen het arrest van het hof voor zover gewezen in de vrijwaringszaak. Onderdeel 1.A van het middel klaagt dat het hof (in rov. 2) een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven door te overwegen dat door alle partijen arrest is gevraagd.
3.2
Deze klacht slaagt. Uit de hiervoor in 2.3 vermelde gang van zaken blijkt niet dat [eiseres] op enig moment arrest heeft gevraagd. Uit het enkele instemmen met, of niet protesteren tegen een aanhouding in verband met een minnelijke oplossing valt geen verzoek tot het wijzen van arrest af te leiden. Onbegrijpelijk is dan ook de vaststelling dat (ook) [eiseres] arrest heeft gevraagd.
3.3
Onderdeel 1.C klaagt onder meer dat rov. 2 van het bestreden arrest blijk geeft van een onjuiste toepassing van art. 87 lid 8 Rv. Volgens het onderdeel heeft het hof het verzoek van [eiseres] om een mondelinge behandeling ten onrechte zonder meer naast zich neergelegd.
3.4
Art. 87 lid 8 Rv bepaalt dat indien geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, de rechter voordat hij over de zaak beslist aan partijen desverlangd de gelegenheid biedt hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Ingevolge art. 353 lid 1 Rv is art. 87 Rv ook van toepassing in hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak mag een verzoek om een mondelinge behandeling slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden afgewezen. Voor dat laatste is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van deze beide gevallen zal de rechter de redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren. [2]
3.5
[eiseres] heeft op de rol van 30 november 2021 om een mondelinge behandeling verzocht (zie hiervoor in 2.3 onder (c)). Het hof heeft niet kenbaar op dit verzoek beslist. Daarmee heeft het hof hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen miskend. Het onderdeel slaagt dus.
3.6
Onderdeel 1.F, dat betoogt dat de inhoudelijke overwegingen van het hof in de rov. 4.9-4.23 bij het slagen van klachten over het passeren van het verzoek om mondelinge behandeling niet in stand kunnen blijven, slaagt eveneens. De overige klachten van het middel kunnen onbehandeld blijven. Naar aanleiding van onderdeel 1.D verdient opmerking dat [eiseres] in de procedure na verwijzing de gelegenheid heeft opnieuw advocaat te stellen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 februari 2023;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt ARAG in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 487,42 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien ARAG deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
11 oktober 2024.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 14 februari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:373.
2.Zie onder meer HR 27 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1330, rov. 3.1.2; HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:449, rov. 3.4.