ECLI:NL:GHAMS:2023:373

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.295.365/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdzaak en vrijwaringszaak met betrekking tot onbetaalde facturen en dekking rechtsbijstandsverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Appellante heeft conflicten gehad met haar voormalig werkgever, waarbij zij rechtsbijstand heeft ontvangen van de maatschap [geïntimeerde 1]. Appellante heeft echter een aantal facturen van [geïntimeerde 1] niet betaald. Haar rechtsbijstandsverzekeraar, ARAG, heeft geweigerd dekking te verlenen voor de kosten van rechtsbijstand boven het in de polisvoorwaarden genoemde maximum van € 6.000,-. De kantonrechter heeft geoordeeld dat appellante de onbetaalde facturen aan [geïntimeerde 1] moet voldoen en dat ARAG geen dekking hoeft te verlenen voor deze kosten. Appellante is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissingen. Het hof heeft de vorderingen in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak opnieuw beoordeeld en is tot dezelfde conclusies gekomen als de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen appellante en [geïntimeerde 1], en dat ARAG op grond van de polisvoorwaarden niet verplicht is om de kosten boven het maximum te vergoeden. Het hof heeft de grieven van appellante verworpen en de vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.295.365/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : 7855911 / CV EXPL 19-8862 (hoofdzaak) en 8160202 / CV EXPL 19-17556 (vrijwaring)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 februari 2023
in de hoofdzaak van
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: aanvankelijk mr. C.I. Zaad te Den Haag, nu niet meer in rechte vertegenwoordigd,
tegen
de maatschap
[geïntimeerde 1] ADVOCATEN (voorheen genaamd [X] Advocaten),
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Nolet te Amsterdam,
en in de vrijwaringszaak van
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: aanvankelijk mr. C.I. Zaad te Den Haag, nu niet meer in rechte vertegenwoordigd,
tegen
de Europese naamloze vennootschap
ARAG SE,
gevestigd te Leusden,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.L. Breunesse te Leusden.
Partijen worden hierna [appellante] , [geïntimeerde 1] en ARAG genoemd.

1.De zaken in het kort

[appellante] heeft conflicten gehad met (de aandeelhouder van) haar voormalig werkgever. In verband met die conflicten heeft [geïntimeerde 1] in drie procedures rechtsbijstand verleend aan [appellante] . [appellante] heeft een aantal facturen van [geïntimeerde 1] niet betaald. [appellante] heeft een rechtsbijstandsverzekering bij ARAG, maar ARAG heeft geweigerd dekking te verlenen voor de kosten van rechtsbijstand door [geïntimeerde 1] boven het bedrag van € 6.000,-. De vraag in de hoofdzaak is of [appellante] de onbetaalde facturen aan [geïntimeerde 1] moet voldoen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat dat het geval is. In de vrijwaringszaak is de vraag of ARAG dekking moet verlenen voor die facturen en de facturen die [appellante] aan [geïntimeerde 1] moet betalen aan [appellante] moet vergoeden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat dat niet het geval is. Het hof beoordeelt de vorderingen in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak opnieuw en komt tot dezelfde conclusies als de kantonrechter.

2.Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

[appellante] is bij dagvaarding van 3 mei 2021 in hoger beroep gekomen tegen de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 3 februari 2021, onder zaak- en rolnummer 7855911 / CV EXPL 19-8862 gewezen tussen [geïntimeerde 1] als eiseres en [appellante] als gedaagde (hierna: de hoofdzaak), en onder zaak- en rolnummer 8160202 / CV EXPL 19-17556 gewezen tussen [appellante] als eiseres in vrijwaring en ARAG als gedaagde in vrijwaring (hierna: de vrijwaringszaak). Bij anticipatie-exploot van 2 juni 2021 heeft [geïntimeerde 1] de door [appellante] aangezegde roldatum vervroegd.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met bijlage;
- memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] ;
- memorie van antwoord van ARAG.
Ten slotte is door alle partijen arrest gevraagd.
Het hof stelt vast dat [appellante] noch in haar appeldagvaarding noch in de memorie van grieven er blijk van geeft zich te realiseren dat in de bestreden vonnissen uitspraken zijn gedaan in twee afzonderlijke procedures met verschillende procespartijen. Haar appeldagvaarding zal zo worden begrepen dat zij in zowel de hoofdzaak (tussen haar en [geïntimeerde 1] ) als de vrijwaringszaak (tussen haar en ARAG) hoger beroep heeft ingesteld en dat zij haar grieven in beide zaken heeft vervat in één en hetzelfde document. Als gevolg daarvan hebben beide zaken in hoger beroep één zaaknummer gekregen, maar dat doet er niet aan af dat de zaken als twee afzonderlijke zaken worden beschouwd.
In het licht van het voorgaande begrijpt het hof de conclusie van [appellante] in haar memorie van grieven aldus dat zij heeft geconcludeerd:
in de hoofdzaak:
dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde 1] zal afwijzen en – uitvoerbaar bij voorraad – [geïntimeerde 1] zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties;
in de vrijwaringszaak:
dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – ARAG zal veroordelen tot al hetgeen waartoe [appellante] tegenover [geïntimeerde 1] zal worden veroordeeld, met veroordeling van ARAG in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde 1] heeft in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten.
ARAG heeft in de vrijwaringszaak geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten.
[appellante] heeft in beide zaken bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

De kantonrechter heeft in de bestreden vonnissen onder 3 de feiten vastgesteld die hij in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere vaststaande feiten komen de feiten op het volgende neer.
3.1
[appellante] heeft een rechtsbijstandsverzekering bij ARAG. Op deze verzekering zijn de Voorwaarden ARAG ProRechtPolis Particulier 2015 (hierna: de polisvoorwaarden) van toepassing. In de polisvoorwaarden staat onder andere:
"ARAG betaalt alle kosten die verbonden zijn aan de behandeling van uw zaak door haar medewerkers; de zogenaamde interne kosten.
Daarnaast vergoedt ARAG de volgende externe kosten tot een maximum van € 50.000,- all-in per gebeurtenis. (…) Als er sprake is van een gerechtelijke of administratieve procedure waarbij het volgens de wet- en regelgeving niet verplicht is om een advocaat in te schakelen maar op uw verzoek de zaak wel aan een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige in behandeling wordt gegeven, vergoedt ARAG de volgende externe kosten tot een maximum van € 6.000,- all-in per gebeurtenis. Zijn er verschillende, met elkaar samenhangende gebeurtenissen, dan gelden deze kosten voor de reeks van gebeurtenissen tezamen (…)
In twee gevallen kunt u zelf een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige aanwijzen, zoals in artikel 4:67 Wet op het financieel toezicht is bepaald:
1. Wanneer aan een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige wordt verzocht uw belangen in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, heeft u het recht deze advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige zelf te kiezen. (…)
De advocaat of andere deskundige wordt uitsluitend door ARAG, namens u, ingeschakeld."
3.2
Verder staat in de polisvoorwaarden onder "Module Inkomen" het volgende vermeld over de dekking in de hoedanigheid van (ex-)werknemer:
"2. Dekking
U heeft aanspraak op rechtsbijstand als u:
a. een geschil in verband met uw arbeidsovereenkomst krijgt met uw (ex-)werkgever; hieronder vallen ook geschillen met betrekking tot aandelen of opties die zijn gerelateerd aan het dienstverband;
b. een geschil krijgt dat te maken heeft met uw aanstelling als ambtenaar;
c. een geschil krijgt over een sociale verzekeringsuitkering of sociale voorziening;
d. een geschil krijgt over pensioenaanspraken of pensioenuitkering;
e. wordt verweten uw werkzaamheden in loondienst niet volgens de geldende beroepsregels te hebben uitgevoerd, u wordt geconfronteerd met een klacht, een tucht- of strafzaak en u zich daartegen wilt verweren. Ook als het gaat om een strafzaak zal ARAG in dit geval direct rechtsbijstand verlenen, ongeacht de uitkomst van de zaak."
3.3
ARAG heeft [appellante] in 2015 bijgestaan in een arbeidsrechtelijk geschil.
3.4
Op 5 juli 2018 heeft [appellante] een verzoekschrift ingediend ex artikel 36 van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR). Het verzoekschrift is gericht tegen de aandeelhouder van de (toenmalig) werkgever van [appellante] en strekt tot naleving van de WOR (hierna: de WOR-procedure).
3.5
Op 9 juli 2018 heeft [bedrijf] , de (toenmalig) werkgever van [appellante] , bij de kantonrechter een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding (hierna: de eerste ontbindingsprocedure). Bij brief van 16 augustus 2018 – met afschrift aan [appellante] – heeft ARAG aan [geïntimeerde 1] geschreven:
"Verzekerde – hierna ook wel te noemen 'cliënte' – heeft bij ons dit arbeidsgeschil aangemeld voor rechtshulp. In de regel verleent ARAG die zelf, maar zij wil graag dat u de zaak (verder) behandelt. (…)
Samenvatting geschil
Als gevolg van een reorganisatie is de functie van cliënte komen te vervallen. Werkgever heeft voorgesteld om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Cliënte was niet bereid om hieraan mee te werken. Cliënte heeft hierover steeds zelf rechtstreeks gecommuniceerd met de advocaat van werkgever.
Op enig moment heeft werkgever gevraagd om de lease-auto in te leveren. Daartoe was cliënte niet bereid, waarna de auto uiteindelijk is ingevorderd door de politie. Gaandeweg is de situatie geëscaleerd. Reden waarom werkgever nu een ontbindingsverzoek wegens verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) heeft ingediend.NB Een procedure tot het instellen van een OR valt buiten deze opdracht."
3.6
Naar aanleiding van de hiervoor genoemde brief van 16 augustus 2018 heeft [geïntimeerde 1] op 29 augustus 2018 een formulier kostenbegroting aan ARAG gestuurd. Bij e-mail van 31 augustus 2018 (met cc aan [appellante] ) heeft ARAG daarop – voor zover hier relevant – als volgt gereageerd:
"Verzekerde kosten
ARAG vergoedt binnen de polisvoorwaarden de kosten van één advocaat en gaat akkoord met het door u voorgestelde uurtarief van € 200,00 (excl. BTW), een maximale tijdsbesteding van 24 uur daarbij in aanmerking nemende. In de loop van de behandeltijd van de zaak kan niet naar boven worden afgeweken omdat anders de limiet van € 6.000,00 wordt overschreden. (…)
Limiet
Verzekerde heeft ervoor gekozen om deze zaak door een externe advocaat te laten behandelen, zonder dat sprake is van een gerechtelijke of administratieve procedure waarbij het volgens de wet- en regelgeving verplicht is om een advocaat in te schakelen. In deze situatie is volgens de polis van verzekerde een limiet voor extern verzekerde kosten van € 6.000,- (all in) van toepassing."
3.7
Bij e-mail van 30 augustus 2018 heeft [geïntimeerde 1] aan [appellante] geschreven:
"Zoals reeds telefonisch besproken licht ik je hierbij in over mijn tijdsbesteding ten behoeve van de ontbindingsprocedure. Ik ben gehouden jou dit ook schriftelijk te bevestigen, omdat de maximale dekking van je Arag rechtsbijstandsverzekering (€ 6.000, dus 30 uur voor het uurtarief van € 200) door de complexiteit van de zaak ruim wordt overschreden. Gerekend vanaf 7 augustus jl. (mondelinge toestemming Arag) blijk ik volgens onze tijdschrijfregistratie al circa 40 uur aan de zaak te hebben besteed. Voor opstellen van de pleitnota en bijstand ter zitting zal naar verwachting nog circa 6 uur nodig zijn, naast correspondentie en overleg (nog zeker 4 uur). De meeruren die al zijn gemaakt en nog nodig zijn, zal ik aan jou in rekening moeten brengen. (…)
Uiteraard verleen ik je dan ook graag rechtsbijstand m.b.t. het WOR-verzoek. Mijn inschatting is dat daarmee dan circa 10 uur gemoeid zal zijn."
3.8
Bij e-mail van 5 september 2019 heeft [geïntimeerde 1] [appellante] – voor zover hier relevant – als volgt bericht:
"In vervolg op mijn e-mails van 30/31 augustus jl. over de kosten van rechtsbijstand en ons contact daarover zend ik je bijgevoegd de volgende nota's:
-
Factuur 2180331 ad € 4.958,68 excl. BTW (met bijbehorende urenspecificatie) te betalen door ARAG Rechtsbijstand. Ik zal deze nota ook rechtstreeks aan ARAG sturen met cc aan jou.
-
Factuur 2180332 ad € 3140,-- excl. BTW (met bijbehorende urenspecificatie) met het verzoek aan jou die te betalen binnen 14 dagen na factuurdatum.
-
Factuur 2180333 ad € 2.000,-- excl. BTW voorschotnota voor mijn werkzaamheden vanaf 31 augustus jl. in de ontslagzaak.
-
Factuur 2180334 ad € 2.000,-- excl. BTW voorschotnota voor mijn te verrichten werkzaamheden in de WOR-zaak (voorbereiding en bijstand ter zitting van 10 oktober a.s.).
De betalingstermijn voor onze voorschotnota's is 28 dagen na factuurdatum."
3.9
Op 16 oktober 2018 heeft [geïntimeerde 1] een factuur van € 1.035,16 inclusief BTW aan [appellante] gestuurd. Op 8 november 2018 heeft [geïntimeerde 1] een factuur van € 2.476,47 aan [appellante] gestuurd. Op 31 december 2018 heeft [geïntimeerde 1] een factuur van € 1.839,20 aan [appellante] gestuurd.
3.1
[naam] , destijds werkzaam bij [geïntimeerde 1] , heeft op 24 augustus 2018 een verweerschrift ingediend. Op 30 oktober 2018 heeft [bedrijf] het ontbindingsverzoek ingetrokken.
3.11
Op 22 januari 2019 heeft [bedrijf] opnieuw een ontbindingsverzoek ingediend wegens een verstoorde arbeidsverhouding (hierna: de tweede ontbindingsprocedure).
3.12
Naar aanleiding van een e-mail van ARAG van 25 januari 2019 waarin ARAG schrijft dat zij geen dekking verleent in verband met het nieuwe ontbindingsverzoek, heeft [geïntimeerde 1] ARAG bij e-mail van 28 januari 2019 namens [appellante] aansprakelijk gesteld voor alle schade die [appellante] (en haar partner) lijdt als gevolg van het weigeren van dekking, voor het geval niet alsnog dekking zou worden verleend.
3.13
De verzoeken van 5 juli 2018 en 22 januari 2019 zijn tegelijkertijd behandeld ter zitting van de rechtbank Midden-Nederland van 13 februari 2019. [appellante] is bij die zitting in persoon verschenen. In de beschikking van 15 maart 2019 staat ten aanzien van (de grondslag van) het ontbindingsverzoek van [bedrijf] vermeld:
" [bedrijf] stelt zich (primair) op het standpunt dat de arbeidsverhouding door toedoen van [appellante] zodanig is verstoord dat van haar ( [bedrijf] ) in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ofschoon [bedrijf] in juni 2018 gerechtigd was de leaseauto van [appellante] terug te vorderen, verdient haar aanvankelijke opstelling in de kwestie van de leaseauto geen schoonheidsprijs, zo geeft [bedrijf] toe. Toen evenwel haar nieuwe advocaat vervolgens heeft geprobeerd 'met een schone lei' te beginnen en de-escalerend heeft geïntervenieerd, heeft [appellante] die pogingen moedwillig gefrustreerd door [bedrijf] te beschuldigen van BTW-fraude, misbruik van publieke middelen en strijd met EU-recht, zonder deze verwijten te onderbouwen. [appellante] is een constructieve communicatie over de gerezen geschilpunten uit de weg gegaan en heeft (de gemachtigden van) [bedrijf] bedolven onder, ook na zorgvuldige lezing, merendeels onbegrijpelijke e-mails. [appellante] heeft de teruggave van de inbeslaggenomen leaseauto, kennelijk met het oog op het na drie maanden vervallen ervan aan de Staat, getraineerd en zij heeft niet meegewerkt aan het door [bedrijf] geïnitieerde onderzoek naar herplaatsingsmogelijkheden. De ingezette mediation is niet van de grond gekomen, omdat [appellante] aan haar medewerking daaraan onredelijke (financiële) voorwaarden stelde."
3.15
Bij beschikking van 15 maart 2019 heeft de kantonrechter het ontbindingsverzoek van [bedrijf] toegewezen en [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek dat strekt tot naleving van de WOR.
3.16
Op 28 maart 2019 heeft [geïntimeerde 1] aan [appellante] een "laatste herinnering" gestuurd voor de openstaande declaraties. Bij aangetekende brief van 3 mei 2019 heeft [geïntimeerde 1] aan [appellante] verzocht binnen 14 dagen na dagtekening van de brief over te gaan tot betaling van het openstaande bedrag van € 10.616,83, buitengerechtelijke incassokosten aangezegd en rechtsmaatregelen aangekondigd.

4.Beoordeling

4.1
In de hoofdzaak draait het om de vraag of [appellante] de openstaande facturen van [geïntimeerde 1] moet betalen en in de vrijwaringszaak of ARAG in dat geval voor die facturen dekking moet verlenen onder de rechtsbijstandverzekering van [appellante] .
[appellante] meent dat zij de onbetaalde facturen van [geïntimeerde 1] niet hoeft te voldoen omdat niet zij, maar ARAG de opdrachtgever is van [geïntimeerde 1] en omdat er geen schriftelijke opdrachtbevestiging is. In de vrijwaringszaak stelt [appellante] zich op het standpunt dat de facturen van [geïntimeerde 1] op grond van de polisvoorwaarden zijn gedekt onder de rechtsbijstandsverzekering en dat ARAG daarom aan [appellante] moet vergoeden hetgeen [appellante] aan [geïntimeerde 1] moet betalen.
4.2
De kantonrechter heeft [appellante] in de hoofdzaak veroordeeld tot betaling van de onbetaalde facturen aan [geïntimeerde 1] . In de vrijwaringszaak heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] jegens ARAG afgewezen. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering in beide zaken komt [appellante] in hoger beroep met zes grieven op. Het hof begrijpt de memorie van grieven aldus dat grieven 1 en 6 zijn gericht tegen het vonnis in de hoofdzaak, terwijl grieven 2 tot en met 6 zijn gericht tegen het vonnis in de vrijwaringszaak. Het hof behandelt de hoofdzaak en de vrijwaringszaak afzonderlijk.
in de hoofdzaak
[appellante] moet de facturen van [geïntimeerde 1] betalen
4.3
Met grief 1 betoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] de facturen aan [geïntimeerde 1] moet betalen en dat daaraan niet afdoet dat een schriftelijke, door [appellante] ondertekende, opdrachtbevestiging ontbreekt. De grief faalt.
4.4
Een overeenkomst van opdracht ontstaat in de regel door wilsovereenstemming tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer. In beginsel gelden daarvoor geen vormvereisten: de overeenkomst kan mondeling of schriftelijk worden gesloten, uitdrukkelijk of stilzwijgend. Een expliciete opdracht of een schriftelijke opdrachtbevestiging is dus niet vereist.
4.5
Het hof is van oordeel dat voor het uitgevoerde werk in alle drie procedures een overeenkomst van opdracht tussen [geïntimeerde 1] en [appellante] tot stand is gekomen. Voor de werkzaamheden in de eerste ontbindingsprocedure geldt dat de opdracht aan [geïntimeerde 1] – conform de polisvoorwaarden – door ARAG namens [appellante] is verstrekt. De stelling van [appellante] dat ARAG deze opdracht niet namens maar ten behoeve van haar heeft verstrekt is door haar niet onderbouwd. Uit de e-mailcorrespondentie tussen [geïntimeerde 1] en [appellante] blijkt voorts dat aan [appellante] voldoende duidelijk is gemaakt dat de – met die opdracht gepaard gaande – kosten tot een bedrag van € 6.000 door ARAG werden vergoed en dat het meerdere voor rekening van [appellante] zou komen. Voor de werkzaamheden in het kader van de overige procedures geldt dat tussen [geïntimeerde 1] en [appellante] uitgebreide correspondentie is geweest over de werkzaamheden die [geïntimeerde 1] zou uitvoeren en de kosten daarvan. Uit die correspondentie volgt dat [appellante] ermee heeft ingestemd dat [geïntimeerde 1] die werkzaamheden voor haar zou gaan verrichten. Ook volgt daaruit dat het voor [appellante] duidelijk was dat, zolang ARAG verdere dekking weigerde, deze kosten voor haar eigen rekening kwamen. Ten behoeve van de werkzaamheden in de tweede ontbindingsprocedure en de WOR-zaak heeft [appellante] bovendien gevraagd om voorschotnota's voor de werkzaamheden die [geïntimeerde 1] zou uitvoeren. Tot slot is van belang dat [geïntimeerde 1] en [appellante] met betrekking tot de openstaande facturen voor de werkzaamheden in eerste ontbindingsprocedure en de tweede ontbindingsprocedure een betalingsregeling zijn overeengekomen. Tegen deze vaststelling door de kantonrechter heeft [appellante] geen grief gericht. Deze omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat [appellante] voor de werkzaamheden in alle drie procedures blijk heeft gegeven van haar bekendheid en instemming met (de inhoud van) de opdracht aan [geïntimeerde 1] en met haar positie als opdrachtgever. Hieraan doet niet af dat [appellante] voor de werkzaamheden in het kader van de eerste ontbindingsprocedure zelf geen expliciete opdracht aan [geïntimeerde 1] heeft verstrekt of dat [geïntimeerde 1] voor de werkzaamheden in het kader van de tweede ontbindingsprocedure of de WOR-procedure geen afzonderlijke opdrachtbevestiging heeft gevraagd. Een expliciete opdracht of een opdrachtbevestiging zijn, zoals gezegd, namelijk geen vereiste voor een overeenkomst van opdracht.
[appellante] is terecht in de proceskosten veroordeeld
4.6
Grief 6 is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Deze grief deelt het lot van grief 1 en faalt eveneens.
Het hof verwerpt het bewijsaanbod
4.7
[appellante] heeft geen concrete feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die aanleiding zouden kunnen geven tot een ander oordeel. Het hof verwerpt daarom het algemeen geformuleerde bewijsaanbod.
Conclusie
4.8
De grieven falen. Het hof zal het vonnis in de hoofdzaak bekrachtigen. Omdat [appellante] ongelijk krijgt, zal het hof [appellante] veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep in de hoofdzaak.
in de vrijwaringszaak
ARAG hoeft geen dekking te verlenen voor de kosten van rechtsbijstand
4.9
De vordering in de vrijwaringszaak strekt ertoe dat ARAG wordt veroordeeld om aan [appellante] te betalen al hetgeen waartoe [appellante] in de hoofdzaak is veroordeeld. Daartoe stelt [appellante] – kort samengevat – dat ARAG gehouden was om voor alle advocaatkosten dekking te verlenen. Grieven 2 tot en met 4 richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter in de vrijwaringszaak dat ARAG op grond van de polisvoorwaarden geen dekking hoefde te verlenen voor de kosten van rechtsbijstand door [geïntimeerde 1] voor (i) het meerdere boven € 6.000,-, (ii) de tweede ontbindingsprocedure en (iii) de WOR-procedure.
4.1
Met grief 2 komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 8.6 dat gesteld noch gebleken is dat [appellante] het meerdere dat [geïntimeerde 1] voor de behandeling van de eerste ontbindingszaak heeft gefactureerd, niet zou hoeven betalen en dat [appellante] dat deel sowieso voor haar rekening dient te nemen. Volgens [appellante] gaat het om een beoordeling in de vrijwaringszaak en dus niet om de vraag of [appellante] een deel voor haar rekening moet nemen. Daarnaast betoogt [appellante] dat de kantonrechter in rechtsoverweging 8.6 geen antwoord heeft gegeven op de vraag of ARAG had kunnen volstaan met een gedeeltelijke dekking van de kosten van rechtsbijstand. De grief faalt.
4.11
Voor zover [appellante] stelt dat de kantonrechter in de vrijwaringszaak de verkeerde vraag heeft beantwoord, berust de grief op een onjuiste lezing van het vonnis. Uit rechtsoverweging 8.5 blijkt dat de kantonrechter heeft overwogen dat het de vraag is of ARAG ook voor het meerdere boven € 6.000,- dekking had moeten bieden. Die vraag heeft de kantonrechter vervolgens in rechtsoverweging 8.6 ontkennend beantwoord. De kantonrechter heeft dus wel degelijk onder ogen gezien dat het in de vrijwaringszaak draait om de vraag of ARAG het meerdere dat [geïntimeerde 1] had gefactureerd en tot betaling waarvan [appellante] in de hoofdzaak is veroordeeld, voor haar rekening zou moeten nemen, danwel dat dit voor eigen rekening van [appellante] zou moeten blijven.
4.12
Voor zover [appellante] betoogt dat ARAG niet had mogen volstaan met een gedeeltelijke dekking van de kosten en dat het kostenmaximum van € 6.000,- een ongeoorloofde beperking betreft, verwerpt het hof dit betoog. Het staat ARAG in beginsel vrij de grenzen te omschrijven waarbinnen zij bereid is dekking te verlenen (vergelijk ECLI:NL:HR:2020:1736 en ECLI:NL:HR:2006:AV9435). Zij is blijkens de polisvoorwaarden overeengekomen alle kosten te vergoeden die verbonden zijn aan de behandeling van de zaak van de verzekerde door haar eigen medewerkers. Dit betreffen zogenaamde interne kosten. Voor zogenaamde externe kosten is de omvang van de dekking waartoe de verzekeringsovereenkomst verplicht, beperkt. In de polisvoorwaarden is bepaald dat als – zoals in het onderhavige geval – sprake is van een gerechtelijke of administratieve procedure waarbij het volgens de wet- en regelgeving niet verplicht is om een advocaat in te schakelen, maar op verzoek van de verzekerde de zaak wel aan een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige in behandeling wordt gegeven, ARAG de externe kosten slechts vergoedt tot een maximum van € 6.000,- all-in per gebeurtenis of per reeks van met elkaar samenhangende gebeurtenissen. [appellante] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen dragen dat een beroep op deze beperking in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar of anderszins ontoelaatbaar moet worden geacht. Meer in het bijzonder heeft [appellante] niet onderbouwd dat ARAG door het opnemen van dit kostenmaximum in haar polisvoorwaarden of haar beroep daarop in dit concrete geval het recht op vrije advocaatkeuze – welk recht niet onbeperkt geldt (vergelijk HvJ EU 26 mei 2011, ECLI:NL:XX:2011:BQ6995 (Stark)) – van haar inhoud heeft beroofd en aldus feitelijk heeft ondergraven.
4.13
Tot slot overweegt het hof – ambtshalve – dat de polisvoorwaarde waarop ARAG een beroep doet ter zake van het kostenmaximum tot een bedrag van € 6.000,- per gebeurtenis of per reeks van met elkaar samenhangende gebeurtenissen, de toets kan doorstaan die moet worden aangelegd op grond van artikel Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn). Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die de gevolgtrekking kunnen dragen dat ARAG in het onderhavige geval een beroep doet op een oneerlijk of anderszins (ver)nietig(baar) beding. Naar het oordeel van het hof bevat deze polisvoorwaarde een voldoende duidelijke en concrete maatstaf om te kunnen bepalen of de aanspraak van [appellante] beperkt is tot het genoemde maximum, terwijl de beperking die in de polisvoorwaarde ligt besloten (zoals in de vorige rechtsoverweging is overwogen) onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid toelaatbaar is.
4.14
Met grief 3 betoogt [appellante] dat ARAG voor de tweede ontbindingsprocedure opnieuw een bedrag van € 6.000,- ter beschikking had moeten stellen. Volgens [appellante] bestaat tussen de eerste ontbindingsprocedure en de tweede ontbindingsprocedure niet een zodanige samenhang dat gesproken kan worden van één gebeurtenis althans van een reeks van met elkaar samenhangende gebeurtenissen in de zin van de polis waarvoor het kostenmaximum tezamen geldt. ARAG had daarom op grond van de polisvoorwaarden opnieuw dekking moeten verlenen voor de kosten van rechtsbijstand voor de tweede ontbindingsprocedure, aldus [appellante] . De grief faalt.
4.15
Volgens de polisvoorwaarden worden de onderhavige externe kosten vergoed tot een maximum van € 6.000,- per gebeurtenis, en geldt dit kostenmaximum voor een reeks van gebeurtenissen tezamen als sprake is van met elkaar samenhangende gebeurtenissen. Van dat laatste is in dit geval naar het oordeel van het hof sprake. Vast staat dat [bedrijf] , de voormalig werkgever van [appellante] , in juli 2019 aanleiding heeft gezien een ontbindingsverzoek in te dienen wegens een verstoorde arbeidsverhouding en dat zij, toen [bedrijf] en [appellante] tot een vergelijk probeerden te komen, dat verzoek heeft ingetrokken. Voorts staat vast dat de verhoudingen na intrekking van het verzoek niet zijn verbeterd en mogelijk verder verstoord zijn geraakt en dat [bedrijf] vervolgens een nieuw ontbindingsverzoek heeft ingediend. Ook staat vast dat na de intrekking van het ontbindingsverzoek de gemachtigde van [bedrijf] [appellante] heeft aangesproken op haar wijze van communiceren en heeft verzocht haar toon te matigen, dat een poging tot mediation is mislukt en dat er moeilijkheden waren met betrekking tot het terughalen van de bedrijfsauto. Daarnaast volgt uit het vonnis in de tweede ontbindingsprocedure dat alle energie die [bedrijf] en haar gemachtigde hebben gestoken in pogingen om de verhouding van partijen te normaliseren de lucht niet hebben mogen klaren "
omdat [appellante] harerzijds doorging met het uiten van niet onderbouwde beschuldigingen, het traineren van de teruggaaf van de auto en omdat zij niet de medewerking verleende die van haar verwacht mocht worden aan het herplaatsingsonderzoek en mediation. Maar ook de frequentie, omvang en inhoud van haar e-mails geven geen blijk van de wens van [appellante] om een bijdrage te leveren aan een oplossing van het gerezen conflict." Tot slot is onbestreden de vaststelling door de kantonrechter dat na intrekking van het ontbindingsverzoek pogingen zijn ondernomen om de verhoudingen te verbeteren, maar dat deze zijn mislukt, zodat er na de intrekking van het eerste ontbindingsverzoek eigenlijk niet veel in de verhouding tussen [bedrijf] en [appellante] is veranderd. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van het hof de conclusie dat een zodanige samenhang bestaat tussen de eerste ontbindingsprocedure en de tweede ontbindingsprocedure alsook tussen de gebeurtenissen die tot deze beide procedures hebben geleid dat sprake is van een reeks met elkaar samenhangende gebeurtenissen in de zin van de polisvoorwaarden, waarvoor slechts één kostenmaximum geldt. Daaraan doet niet af dat (i) met het intrekken van het ontbindingsverzoek een einde is gekomen aan de eerste ontbindingsprocedure, (ii) de tweede ontbindingsprocedure een nieuwe procedure betreft en (iii) voor de tweede ontbindingsprocedure een nieuwe inspanning van de rechtshulpverlener is vereist. In beide procedures gaat het namelijk om de behoefte aan rechtsbijstand in verband met de door de werkgever gewenste beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [appellante] en aan beide ontbindingsprocedure ligt hetzelfde feitencomplex ten grondslag. Het voorval van de tweede ontbindingsprocedure dat voor [appellante] tot haar behoefte aan rechtsbijstand heeft geleid houdt voldoende verband met het eerdere voorval van de eerste ontbindingsprocedure om als een reeks van met elkaar samenhangende gebeurtenissen in de zin van de polis te worden aangemerkt waarvoor slechts één kostenmaximum geldt.
4.16
Het hof verwerpt het betoog van [appellante] dat hierbij doorslaggevend is dat sprake is van een nieuwe inspanning van de rechtshulpverlener om het recht op adequate rechtsbijstand te kunnen garanderen, omdat bij de beoordeling van de toepasselijkheid van het kostenmaximum terughoudendheid zou moeten worden betracht om te waarborgen dat de verzekerde voldoende toegang krijgt tot de in de verzekering toegezegde rechtshulp. De zienswijze dat telkens wanneer adequate rechtsbijstand een nieuwe inspanning van de rechtshulpverlener vergt, sprake is van een nieuwe gebeurtenis in de zin van de polisvoorwaarden doet namelijk geen recht aan de strekking van het desbetreffende beding, te weten het beperken van de kosten van dekking in het geval van samenhangende gebeurtenissen.
4.17
Met grief 4 komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat ARAG op grond van de polisvoorwaarden voor de WOR-procedure niet opnieuw € 6.000,- ter beschikking hoefde te stellen omdat bij de WOR-procedure geen sprake was van een individueel, particulier belang waarbij [appellante] zelf partij werd in een juridisch geschil en geen sprake was van een geschil in verband met de (individuele) arbeidsovereenkomst tussen [appellante] met [bedrijf] zoals bedoeld in de polisvoorwaarden. Volgens [appellante] betrof de WOR-procedure wel degelijk het individuele belang van [appellante] vanwege de doorwerking van het medezeggenschapsrecht op de individuele arbeidsrelatie en had ARAG daarom dekking moeten verlenen voor de kosten van rechtsbijstand voor de WOR-procedure. De grief faalt.
4.18
Voor zover het betoog van [appellante] niet al strandt op de uitleg van de polisvoorwaarden zoals de kantonrechter heeft gegeven, stuit het af op de omstandigheid dat sprake is van zodanige samenhang tussen de WOR-procedure en de eerste ontbindingsprocedure dat deze procedures zijn te beschouwen als verschillende, met elkaar samenhangende gebeurtenissen in de zin van de polis waarvoor tezamen slechts eenmaal het kostenmaximum geldt. Volgens de stellingen van [appellante] is de WOR-procedure namelijk een geschil dat haar individuele belangen betreft, die de individuele arbeidsovereenkomst van [appellante] raken, in het bijzonder waar het de ontslagbeschermende maatregelen betreft. Daaruit volgt dat het bij de WOR-procedure, net als bij de eerste ontbindingsprocedure, gaat om de behoefte aan rechtsbijstand in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en [appellante] . Dat betekent vervolgens ook dat sprake is van kosten die voortvloeien uit verschillende, met elkaar samenhangende, gebeurtenissen in de zin van de polis waarvoor ARAG – evenals voor de tweede ontbindingsprocedure – niet afzonderlijk dekking hoefde te verlenen.
4.19
De conclusie van het voorgaande is dat de grieven 2 tot en met 4 falen. Op grond van de polisvoorwaarden hoefde ARAG geen dekking te verlenen voor de kosten van rechtsbijstand voor (i) het meerdere boven € 6.000,-, (ii) de tweede ontbindingsprocedure en (iii) de WOR-procedure.
Onbegrijpelijke grief 5
4.2
Grief 5 is een "restgrief" die voor de inhoud en toelichting op de grief verwijst naar een bijlage waarin door [appellante] een "uitgebreide door haar ontvouwde grief met toelichting" is "ontwikkeld". De grief is onbegrijpelijk. De grief verwijst enkel naar een bijlage met daarin een onsamenhangende en onnavolgbare tekst zonder dat wordt toegelicht wat het hof wordt geacht in de bijlage te lezen, laat staan dat in de grief of de bijlage voldoende duidelijk staat welke bezwaren [appellante] , naast hetgeen met de grieven 2 tot en met 4 is betoogd, wenst aan te voeren tegen het vonnis in de vrijwaringszaak. Het hof verwerpt daarom deze grief.
[appellante] is terecht in de proceskosten veroordeeld
4.21
Grief 6 is gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Deze grief deelt het lot van de overige grieven en faalt eveneens.
Het hof verwerpt het bewijsaanbod
4.22
[appellante] heeft geen concrete feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die aanleiding zouden kunnen geven tot een ander oordeel. Het hof verwerpt daarom het algemeen geformuleerde bewijsaanbod.
Conclusie
4.23
De grieven falen. Het hof zal het vonnis in de vrijwaringszaak bekrachtigen. Omdat [appellante] ongelijk krijgt, zal het hof [appellante] veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep in de vrijwaringszaak.

5.Beslissingen

Het hof:
in de hoofdzaak
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 772,- aan verschotten en € 1.114,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot in het geval betekening van dit arrest plaatsvindt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
in de vrijwaringszaak
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ARAG begroot op € 772,- aan verschotten en € 1.114,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot in het geval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.L.M. Keirse, J.F. Aalders en Y. Steeg-Tijms en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.